Psalm 10

Vers 1
Waarom, o HEER, blijft Gij van verre staan?
Waarom verbergt Gij U; daar wij, gehaat,
Beangst, verschrikt, schier door den druk vergaan?
De trotsaard, die godd'loos de deugd versmaadt,
Vervolgt Uw volk in zijnen jammerstaat.
Dat hen 't besluit, tot ons verderf genomen,
In 't warnet breng', en schielijk om doe ko - men! 

Vers 2
Want op zijn wens beroemt zich 't godd'loos rot;
Hij zegent vast den gierigaard, en spreekt
Tot laster van den allerhoogsten God;
Terwijl 't verwaand den neus omhoge steekt,
En in zijn hart geen onderzoeking kweekt;
Maar koestert deez' onzinnige gedachten:
"Daar is geen God, geen loon, noch straf te wach-ten." 

Vers 3
Zijn handelwijs baart altijd smart op smart;
Terwijl zijn oog naar straf noch oordeel ziet;
En, daar hij stout Uw hoog gerichte tart,
Blaast hij met smaad op al wie weerstand biedt,
En zegt in zijn gemoed: "Ik wankel niet,
Terwijl ik, van geslachte tot geslachte,
Op mijnen weg geen tegenspoeden wach-te". 

Vers 4
Zijn mond is vol van vloek, bedrog en list;
Zijn tong bedekt de moeit' en 't zielsverdriet;
Zijn boosheid is met valsen schijn vernist;
In hinderlaag, daar niemands oog hem ziet,
Verbergt hij zich, valt ijlings uit, vergiet
Onschuldig bloed; hij weet van geen erbarmen,
Maar sluit zijn oog voor 't bitter leed der ar-men. 

Vers 5
Hij loert, en houdt zich in het donker schuil,
Gelijk een leeuw, die in zijn hol zich zet;
d' Ellendigen verrast hij uit zijn kuil;
Hij heeft zijn klauw en tanden scherp gewet,
En trekt zijn prooi in 't dicht belommerd net;
Hij buigt zich, duikt, en ijlings toegeschoten,
Valt d' arme hoop hem in de sterke po-ten. 

Vers 6
Hij vleit zich, dat de Godheid dit vergeet',
Het aangezicht verberg', niet gadesla;
Noch immer zie der armen nood en leed.
Bewijs, o HEER, d' ellendigen genâ.
Betoon, dat U hun smart ter harte ga;
Sta op; verhef Uw hand, om hen te straffen,
En raad en hulp den armen te verschaf-fen. 

Vers 7
Waarom ontrooft de lasteraar Gods eer?
Wat vleit hij zich, dat God het niet aanschouw'?
Gij ziet het toch, waarheen hij zich ook keer';
Want Gij merkt op de moeite, smart en rouw,
Opdat men 't U in handen geven zou.
Op U verlaat zich d' arme; zou hij vrezen?
Gij immers zijt een trouwe hulp der we-zen. 

Vers 8
Fnuik Gij, o HEER, der goddelozen kracht;
Verbreek hun arm; dat U de boze ducht';
Zie neer in toorn op dit ontaard geslacht,
Opdat het nooit Uw streng gericht ontvlucht',
Maar ete van zijn werk de bitt're vrucht,
De HEER zal toch als Koning eeuwig leven,
Het heidendom is uit zijn land verdre-ven. 

Vers 9
O HEER, Gij wilt, door goedheid aangespoord,
Den wens van Uw zachtmoedig volk voldoen;
Gij zult hun hart versterken naar Uw woord,
Verdrukten door Uw Godd'lijk recht behoên,
En U ter hulp van arme wezen spoen;
Opdat een mens, uit nietig stof geboren,
Niet voortga door geweld de rust te sto-ren. 

Samenzang Psalm 10  Tekst en beeld Psalm 10

Psalm 10 zingen

Psalm 10 en jij 

Kort maar krachtig

Hoop en heiliging

God gebruikt geweld

Op zoek naar vreugde in het ambt

Langs de Via Dolorosa

Journalbijbel

Bijbel (HSV) met psalmen - hardcover zwart

Vrouwenbijbel

Huwelijksbijbel HSV

Bijbel Dagelijkse Broodkruimels

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 10

1 ¿POR qué estás lejos, oh Jehová, Y te escondes en el tiempo de la tribulación?

2 Con arrogancia el malo persigue al pobre: Serán cogidos en los artificios que han ideado.

3 Por cuanto se alaba el malo del deseo de su alma, Y bendice al codicioso ó quien Jehová aborrece.

4 El malo, por la altivez de su rostro, no busca á Dios: No hay Dios en todos sus pensamientos.

5 Sus caminos son viciosos en todo tiempo: Tus juicios los tiene muy lejos de su vista: Echa bocanadas en orden á todos sus enemigos.

6 Dice en su corazón: No seré movido en ningún tiempo, Ni jamás me alcanzará el infortunio.

7 Llena está su boca de maldición, y de engaños y fraude: Debajo de su lengua, vejación y maldad.

8 Está en las guaridas de las aldeas: En los escondrijos mata al inocente: Sus ojos están acechando al pobre.

9 Acecha en oculto, como el león desde su cama: Acecha para arrebatar al pobre: Arrebata al pobre trayéndolo á su red.

10 Encógese, agáchase, Y caen en sus fuerzas muchos desdichados.

11 Dice en su corazón: Dios está olvidado, Ha encubierto su rostro; nunca lo verá.

12 Levántate, oh Jehová Dios, alza tu mano, No te olvides de los pobres.

13 ¿Por qué irrita el malo á Dios? En su corazón ha dicho que no lo inquirirás.

14 Tú lo tienes visto: porque tú miras el trabajo, y la vejación, para vengar le por tu mano: A ti se acoge el pobre, Tú eres el amparo del huérfano.

15 Quebranta el brazo del malo: Del maligno buscarás su maldad, hasta que ninguna halles.

16 Jehová, Rey eterno y perpetuo: De su tierra fueron destruídas las gentes.

17 El deseo de los humildes oíste, oh Jehová: Tú dispones su corazón, y haces atento tu oído;

18 Para juzgar al huérfano y al pobre, A fin de que no vuelva más á hacer violencia el hombre de la tierra.

Sponsor:

Jongbloed Media

Bijbels met Psalmen

Bijbels Herziene Statenvertaling

Bijbels voor jongeren

Kinderbijbels

Uitgeverij Groen