Psalm 40

Vers 1
'k Heb lang den HEER in mijnen druk verwacht,
En Hij heeft zich tot mij geneigd;
Ik riep, door nood op nood bedreigd,
Hij gaf gehoor aan mijne jammerklacht.
Mij, in den kuil verzonken,
Mij heeft Hij hulp geschonken,
Gevoerd uit modd'rig slijk;
Mij op een rots gezet,
Waar ik, met vasten tred,
Die jammerkolk ontwijk. 

Vers 2
Hij geeft m' opnieuw een danklied tot Zijn eer,
Een lofzang. Velen zullen 't zien,
En God eerbiedig hulde biên,
Hem vrezen, en vertrouwen op den HEER.
Wel hem, die 't Opperwezen
Dus kinderlijk mag vrezen,
Op Hem vertrouwen stelt,
En, in gevaar, geen kracht
Van ijd'le trotsaards wacht,
Van leugen of geweld. 

Vers 3
Mijn God, Gij hebt Uw wond'ren groot gemaakt;
Wie is 't, die 't onbepaald getal
Van Uw gedachten melden zal?
Wat geest zo vlug, wat tong zo welbespraakt?
Geen slachtvee, geen altaren,
Vol spijs ten offer, waren
Het voorwerp van Uw lust;
Gij hebt mij naar Uw woord,
Mijn oren doorgeboord,
En 't lichaam toegerust. 

Vers 4
Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw eis, noch eer.
Toen zeid' ik: "Zie, ik kom, o HEER;
De rol des boeks is met Mijn naam vervuld.
Mijn ziel, U opgedragen,
Wil U alleen behagen;
Mijn liefd' en ijver brandt:
Ik draag Uw heil'ge wet,
Die Gij den sterv'ling zet,
In 't binnenst' ingewand." 

Vers 5
Uw heilleer wordt door mij alom verbreid;
'k Bedwing mijn tong en lippen niet;
Gij weet het, HEER, die alles ziet.
Mijn hart verbergt nooit Uw gerechtigheid;
Uw waarheid doe ik horen;
Uw heil, den mens beschoren,
Vloeit daaglijks uit mijn mond;
Uw gunst, Uw trouw, Uw woord
En Godsgeheimen, hoort
Uw talrijk volk in 't rond. 

Vers 6
G' Onthoudt, o HEER, dan Uw barmhartigheên,
Mij nooit, in knellend zielsgevaar;
Dat mij Uw gunst en trouw bewaar',
Daar ik door ramp op ramp mij vind bestreên.
Ik voel mij aangegrepen
Door zonden, fel benepen;
Een heir, niet t' overzien;
Die ik veel minder, dan
Mijn hoofdhaar, tellen kan;
Zij doen mijn krachten vliên. 

Vers 7
't Behaag' U mij te redden uit den nood;
O HEER, bied vaardig onderstand;
En overstort met schaamt' en schand'
Hen, die mijn ziel vervolgen tot den dood;
Laat z' achterwaarts gedreven,
Met schand' in 't vluchten sneven,
Wier lust is in mijn kwaad;
Verwoesting zij het loon,
Voor al den schimp en hoon
Van hem, die mij versmaadt. 

Vers 8
Verheug het volk, verblijd hen allen, HEER,
Die naar U zoeken t' elken stond';
Leg steeds Uw vrienden in den mond:
"Den groten God zij eeuwig lof en eer."
Schoon 'k arm ben en ellendig,
Denkt God aan mij bestendig;
Gij zijt mijn hulp, mijn kracht,
Mijn redder, o mijn God,
Bestierder van mijn lot,
Vertoef niet, hoor mijn klacht. 

Samenzang Psalm 40  Tekst en beeld Psalm 40

Psalm 40 zingen

Psalm 40 en jij 

Een wereld op zichzelf

Meten, weten en jezelf vergeten

De waarheid maakt vrij

David - Beth Moore Bijbelstudies

Kijk eens naar de bloemen

Mannenbijbel

De Levensbron

Zij Lacht Pocketbijbel

Peuterbijbel

Vrouwenbijbel

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 40

1 To the chief Musician, A Psalm of David.
I waited patiently for the LORD; and he inclined unto me, and heard my cry.

2 He brought me up also out of an horrible pit, out of the miry clay, and set my feet upon a rock, [and] established my goings.

3 And he hath put a new song in my mouth, [even] praise unto our God: many shall see [it], and fear, and shall trust in the LORD.

4 Blessed [is] that man that maketh the LORD his trust, and respecteth not the proud, nor such as turn aside to lies.

5 Many, O LORD my God, [are] thy wonderful works [which] thou hast done, and thy thoughts [which are] to us-ward: they cannot be reckoned up in order unto thee: [if] I would declare and speak [of them], they are more than can be numbered.

6 Sacrifice and offering thou didst not desire; mine ears hast thou opened: burnt offering and sin offering hast thou not required.

7 Then said I, Lo, I come: in the volume of the book [it is] written of me,

8 I delight to do thy will, O my God: yea, thy law [is] within my heart.

9 I have preached righteousness in the great congregation: lo, I have not refrained my lips, O LORD, thou knowest.

10 I have not hid thy righteousness within my heart; I have declared thy faithfulness and thy salvation: I have not concealed thy lovingkindness and thy truth from the great congregation.

11 Withhold not thou thy tender mercies from me, O LORD: let thy lovingkindness and thy truth continually preserve me.

12 For innumerable evils have compassed me about: mine iniquities have taken hold upon me, so that I am not able to look up; they are more than the hairs of mine head: therefore my heart faileth me.

13 Be pleased, O LORD, to deliver me: O LORD, make haste to help me.

14 Let them be ashamed and confounded together that seek after my soul to destroy it; let them be driven backward and put to shame that wish me evil.

15 Let them be desolate for a reward of their shame that say unto me, Aha, aha.

16 Let all those that seek thee rejoice and be glad in thee: let such as love thy salvation say continually, The LORD be magnified.

17 But I [am] poor and needy; [yet] the Lord thinketh upon me: thou [art] my help and my deliverer; make no tarrying, O my God.

Sponsor:

Jongbloed Media

Bijbels met Psalmen

Bijbels Herziene Statenvertaling

Bijbels voor jongeren

Kinderbijbels

Uitgeverij Groen