Psalm 88

Vers 1
O God mijns heils, mijn toeverlaat,
Tot U hef ik mijn droeve klachten;
Ik roep, bij dagen en bij nachten,
Tot U in mijnen jammerstaat;
Ik nader biddend; wil mij horen,
En neig tot mijn geschrei Uw oren. 

Vers 2
Mijn ziel, der tegenheden zat,
Wordt moedeloos, wil mij begeven;
Het einde nadert van mijn leven;
'k Ben krachteloos en afgemat;
Ik ben, door overmaat van kwalen,
Als zij, die reeds ten grave dalen. 

Vers 3
'k Ben afgezonderd bij den hoop
Der doden, die, ter neer geslagen,
In 't bloeien van hun blijde dagen
Gestuit in hunnen levensloop,
Met aard' bedekt, van elk vertreden,
Door Uwe hand zijn afgesneden. 

Vers 4
Gij hebt mij in den kuil gelegd,
ln diept', in duisternis gesloten;
Uw grimmigheid heeft mij verstoten,
Mij neergedrukt, mij troost ontzegd;
Gij doet op mij Uw oordeel komen,
Als onweerstaanb're waterstromen. 

Vers 5
Ik derf mijn vrienden, tot mijn straf;
Zij zijn vervreemd van mededogen;
Ik ben een gruwel in hun ogen,
Gij wendt hen allen van mij af.
Een bange kerker doet mij zuchten;
Ik kan de banden niet ontvluchten. 

Vers 6
Mijn ogen treuren om mijn leed,
Om al mijn angst, om al mijn lijden;
O HEER, wil mij van straf bevrijden;
Ach, toon U tot mijn hulp gereed;
'k Smeek dag aan dag om Uw ontferming;
Leen mij de hand tot mijn bescherming. 

Vers 7
Zult Gij aan doden wond'ren doen,
Zult g' overleed'nen doen verrijzen,
Om hier Uw groten naam te prijzen?
Zal 't graf Uw wijzen raad bevroên,
Zal daar Uw goedheid zich verspreiden,
Zal 't woest verderf Uw trouw verbreiden? 

Vers 8
Wie zal Uw wond'ren, Uw beleid,
Ooit in de duisternis vertellen?
Wie ooit Uw recht in 't daglicht stellen
Ter plaatse der vergetelheid?
Maar ik, eer d' ochtend aan komt breken,
Zal U, o HEER, om bijstand smeken. 

Vers 9
Waarom is 't, dat Gij mij verstoot,
Waarom verbergt G' uw gunstrijk' ogen?
'k Was van der jeugd af neergebogen,
Bedrukt, en worst'lend met den dood;
Ik moet, vol angst, Uw gramschap dragen,
'k Ben twijfelmoedig en verslagen. 

Vers 10
'k Ben met verschrikking aangedaan;
Mijn moed verflauwt, mijn leden beven;
Uw dierb're gunst heeft mij begeven;
De vlam Uws toorns doet mij vergaan;
'k Moet dag aan dag met duizend rampen,
Als met het woên der golven, kampen. 

Vers 11
Gij hebt èn metgezel èn vrind,
Van mij verwijderd in mijn lijden,
Zodat mijn ziel, hoe z' ook moet strijden,
Bij niemand heul of bijstand vindt;
'k Zoek hen vergeefs, 'k moet eenzaam wenen;
Al mijn bekenden zijn verdwenen. 

Samenzang Psalm 88  Tekst en beeld Psalm 88

Psalm 88 zingen

Psalm 88 en jij 

Vrouwen rond de Heiland

Nooit alleen

Vertrouwelijk

Een gebed voor elke dag

Verwondering - troost na sekueel geweld

Bijbel (HSV) met psalmen - hardcover zwart

Kinderbijbel HSV

Peuterbijbel

Bijbel HSV - Hardcover vrouw

HSV Jongensbijbel

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 88

1 'n Lied, 'n Psalm van die kinders van Korag, Vir die musiekleier; op die wysie van: "Máhalat leannot." 'n Onderwysing van Heman, die Esrahiet.

2 HERE, God van my heil, bedags roep ek, in die nag is dit voor U.

3 Laat my gebed voor u aangesig kom, neig u oor tot my smeking.

4 Want my siel is sat van teëspoede, en my lewe raak aan die doderyk.

5 Ek word gereken by die wat in die kuil neerdaal; ek het geword soos 'n man sonder krag,

6 vrygelaat onder die dooies, soos die wat verslaan is, wat in die graf lê, aan wie U nie meer dink nie, en wat afgesny is van u hand.

7 U het my gesit in die kuil diep daaronder, in duisternisse, in dieptes.

8 U grimmigheid rus op my, en U druk my neer met al u golwe. Sela.

9 U het my bekendes ver van my verwyder, my iets afskuweliks gemaak vir hulle; ek is ingesluit en kan nie uitkom nie.

10 My oog vergaan van ellende. HERE, ek roep U aan die hele dag deur, ek brei my hande na U uit.

11 Kan U aan die dooies 'n wonder doen? Of kan skimme opstaan, kan hulle U loof? Sela.

12 Kan u goedertierenheid vertel word in die graf, u trou in die plek van vertering?

13 Kan u wondermag in die duisternis bekend word en u geregtigheid in die land van vergetelheid?

14 Maar ék, HERE, roep U aan om hulp, en in die môre kom my gebed U tegemoet.

15 HERE, waarom verstoot U my siel, verberg U u aangesig vir my?

16 Van jongs af is ek ellendig en klaar om te sterwe; ek dra u verskrikkinge, ek is radeloos.

17 U toorngloed het oor my gegaan; u verskrikkinge vernietig my;

18 die hele dag omring hulle my soos water, saam omsingel hulle my.

19 U het vriend en metgesel ver van my verwyder; my bekendes is duisternis.

Sponsor:

Jongbloed Media

Bijbels met Psalmen

Bijbels Herziene Statenvertaling

Bijbels voor jongeren

Kinderbijbels

Uitgeverij Groen