E
Een dikke rook ging op, waar Hij Zich keerde,
Een godd'loos rot heeft mij ten roof gesteld;
Een lasteraar, een leugenspreker
Een licht, zo groot, zo schoon,
Een listig volk heeft, boos en trots van aard,
Een net belemmerd' onze schreden;
Een stroom van ongerechtigheden
Een vaste burcht is onze God,
Een vuurgloed gaat Hem voor,
Eenmaal sprak God tot mij een woord,
Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
"Eert geen uitlands God;
Egypteland zag al het eerstgeboren'
Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten,
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
En grimd' ook d'open hel ons aan
"En Ik, die Vorst, met zoveel macht bedeeld,
Ere zij God, ere zij God
Psalm 115 : 7
Elk, die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân, deelgenoot.
Hij zal ze groter maken,
En z' u, zowel als 't kroost, dat gij bemint,
Dat nevens u, zich aan Gods wet verbindt,
In dubb'le maat doen smaken.
Heel Psalm 115 Dit vers zingen
Gekoppelde kernwoorden:
• De Wet - algemeen• Dopen
• Goedheid van God
• Vertrouwen op God
• Zaligheid