E
Een dikke rook ging op, waar Hij Zich keerde,
Een lasteraar, een leugenspreker
Een licht, zo groot, zo schoon,
Een listig volk heeft, boos en trots van aard,
Een net belemmerd' onze schreden;
Een stroom van ongerechtigheden
Een vaste burcht is onze God,
Een vuurgloed gaat Hem voor,
Eenmaal sprak God tot mij een woord,
Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
"Eert geen uitlands God;
Egypteland zag al het eerstgeboren'
Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten,
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
Elk, die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
En grimd' ook d'open hel ons aan
"En Ik, die Vorst, met zoveel macht bedeeld,
Ere zij God, ere zij God
Psalm 119 : 31
Een godd'loos rot heeft mij ten roof gesteld;
Nochtans heb ik Uw wetten niet vergeten;
Te middernacht heb ik Uw lof vermeld;
Dan sta ik op, om met een blij geweten
Het recht, dat Uw gerechtigheid verzelt,
Tot Uwen roem ten breedste uit te meten.
Heel Psalm 119 Dit vers zingen
Gekoppelde kernwoorden:
• Gerechtigheid - van God