E
Een godd'loos rot heeft mij ten roof gesteld;
Een lasteraar, een leugenspreker
Een licht, zo groot, zo schoon,
Een listig volk heeft, boos en trots van aard,
Een net belemmerd' onze schreden;
Een stroom van ongerechtigheden
Een vaste burcht is onze God,
Een vuurgloed gaat Hem voor,
Eenmaal sprak God tot mij een woord,
Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
"Eert geen uitlands God;
Egypteland zag al het eerstgeboren'
Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten,
Elk woedt om strijd, en toont zich onbeschroomd;
Elk, die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
En grimd' ook d'open hel ons aan
"En Ik, die Vorst, met zoveel macht bedeeld,
Ere zij God, ere zij God
Psalm 18 : 3
Een dikke rook ging op, waar Hij Zich keerde,
Uit Zijnen neus; het vuur Zijns monds verteerde,
Stak kolen aan, en wat Hem tegenstond.
Hij boog het zwerk, en daalde neer; de grond
Waarop Hij trad, was, in het oog der volken,
Gans zwart door dicht opeengepakte wolken.
Zijn wagen was een cherub, ja gezwind
Voer Hij en vloog op vleug'len van den wind.
Psalm 18 bijbelstudie Psalm 18 en jij
Gekoppelde kernwoorden:
• Natuurgeweld / bliksem / donder / water• Onweer
• Vuur