Psalm 102

Vers 1
Hoor, o HEER, verhoor mijn smeken,
Laat m' Uw bijstand niet ontbreken;
Ai, veracht mijn tranen niet,
Daar Gij al mijn angsten ziet;
Als ik, in benauwde dagen,
U, mijn God, mijn leed moet klagen,
Wil dan spoedig U ontfermen,
Wil mij door Uw macht beschermen. 

Vers 2
Want mijn leeftijd is door wenen,
Als een ijd'le rook, verdwenen;
Mijn gebeent', in droeven stand,
Als een haardsteê uitgebrand.
Mijne ziel, door rouw bezweken,
Kwijnt, als 't gras in dorre streken;
'k Heb in mijn ellend' vergeten
Mijn gewone spijzen t' eten. 

Vers 3
'k Voel de krachten mij begeven,
't Vlees aan mijn gebeente kleven,
Wegens mijn benauwde klacht,
Die ik uitstort dag en nacht.
Ik gelijk, in 't eenzaam kwijnen,
Aan den roerdomp der woestijnen,
Aan den steenuil in de wouden,
Waar geen mensen zich onthouden. 

Vers 4
'k Slijt den nacht in eenzaam waken,
Als een mus op stille daken;
Daar mijn wreev'le vijand raast
En door hoon mijn ziel verbaast.
Zij, die mijn bederf betrachten,
Mij den gansen dag verachten,
Mij in 't openbaar onteren,
Durven roek'loos bij mij zweren. 

Vers 5
D' as verstrekt mijn kwijnend harte
Thans tot brood in zoveel smarte,
Daar ik mijnen drank vermeng
Met de tranen, die ik pleng.
HEER, Uw gunst had mij verheven;
Maar nu mij Uw toorn doet beven,
Zie ik mij van glans ontbloten,
Mij in 't stof terneer gestoten. 

Vers 6
'k Zie in rouw en ongenuchten,
Al mijn dagen mij ontvluchten,
Als een schaduw, die verdwijnt;
Ik verdor, als 't gras, dat kwijnt.
Maar Gij, HEER, zult eeuwig blijven;
Eeuwig zal Uw roem beklijven;
En Uw naam blijft in gedachten
Tot de laatste nageslachten. 

Vers 7
Gij zult opstaan, ons beschermen,
Over Sion U ontfermen,
Want de tijd, Uw stad voorspeld,
Aan haar leed ten perk gesteld,
Die zo lang gewenste dagen
Van Uw gunstrijk welbehagen,
Zijn, o God, in 't eind geboren;
Gij, Gij zult haar klacht verhoren. 

Vers 8
Reeds verlangen Uwe knechten
Hare stenen op te rechten;
Elk heeft deernis met haar gruis;
Elk toont ijver voor Gods huis.
Albestierend Opperwezen,
Dan zal 't heidendom U vrezen;
Al de vorsten, neergebogen
Doen dan huld' aan Uw vermogen. 

Vers 9
Als voor 't oog der nageburen,
Gods ontferming Sions muren
Weer zal hebben opgebouwd,
En 't Zijn heerlijkheid aanschouwt;
Als Zijn goedheid op de klachten
Des verdrukten en verachten
Letten zal, en 't onheil weren;
Dan zal elk Hem juichend eren. 

Vers 10
Dan, dan wordt Gods trouw verheven,
En Zijn dierb're gunst beschreven
Voor het dankbaar nageslacht,
Dat met lust Zijn wet betracht.
't Volk, in later eeuw geboren,
Zal Zijn macht en goedheid horen;
Zich in Zijnen roem verblijden;
Hem Zijn lofgezangen wijden. 

Vers 11
't Zal met blij gejuich Hem loven,
Die, uit Zijn paleis van boven,
Isrels leed en ongeval
Eens in gunst beschouwen zal;
En gevang'nen in hun zuchten
Horen, als zij tot Hem vluchten;
Om hen uit de wrede kaken
Van den dood eens los te maken. 

Vers 12
Dus zij 's HEEREN naam geprezen,
En in Sion eer bewezen;
Dus hoor' elk de vreugdestem
In het blij Jeruzalem;
Als de volken saâm vergâren,
Zich met 's HEEREN erfvolk paren;
Als de koningen zich buigen,
En Hem hun ontzag betuigen. 

Vers 13
Ach, de HEER heeft mij doen bukken
Voor 't gewicht der ongelukken,
Ja, mijn levenstijd verkort,
Mij met rampen overstort.
'k Riep: "O God, mijn welbehagen,
Spaar m' in 't midden van mijn dagen;
Gij, door eeuw noch tijd te krenken,
Kunt mij hulp en uitkomst schenken." 

Vers 14
't Aardrijk en de hemelbogen
Zijn gewrocht door Uw vermogen;
Alle zijn z' in hun verband,
't Kunststuk van Uw wijze hand.
Doch, hoe duurzaam zij ook schijnen,
Eens zal al hun glans verdwijnen;
Maar, schoon 't alles om zal keren,
Gij blijft staand', o HEER der heren. 

Vers 15
Als een kleed zal 't al verouden;
Niets kan hier zijn stand behouden;
Wat uit stof is, neemt een end
Door den tijd, die alles schendt.
Maar Gij hebt, o Opperwezen,
Nooit verandering te vrezen;
Gij, die d' eeuwen acht als uren,
Zult all' eeuwigheid verduren. 

Vers 16
Uwer knechten trouwe zonen
Zullen altoos bij U wonen;
Ja, bevestigd in hun staat,
Voor Uw aanschijn, met hun zaad,
Uwen naam ter ere leven;
Zij, van smart en smaad ontheven,
Blijven aan Uw dienst geheiligd,
Daar Uw goedheid hen beveiligt. 

Samenzang Psalm 102  Tekst en beeld Psalm 102

Psalm 102 zingen

Psalm 102 en jij 

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 102

1 'n Gebed van 'n ellendige as hy beswyk en sy klagte uitstort voor die aangesig van die HERE.

2 o HERE, hoor my gebed, en laat my hulpgeroep tot by U kom!

3 Verberg u aangesig nie vir my op die dag as ek in benoudheid is nie; neig u oor tot my; op die dag as ek roep, verhoor my gou!

4 Want my dae verdwyn soos rook en my gebeente gloei soos 'n vuurherd.

5 Platgeslaan soos die plante en verdor is my hart; want ek vergeet om my brood te eet.

6 Vanweë my harde gesug kleef my gebeente aan my vlees.

7 Ek is soos 'n pelikaan van die woestyn, ek het geword soos 'n uil op die puinhope.

8 Ek is slapeloos en het geword soos 'n eensame voël op die dak.

9 Die hele dag smaad my vyande my; die wat teen my raas, gebruik my naam as 'n vloek.

10 Want ek eet as soos brood en meng my drank met trane,

11 vanweë u grimmigheid en u toorn; want U het my opgehef en my weggewerp.

12 My dae is soos 'n skaduwee wat lank geword het, en ek, soos die plante verdor ek.

13 Maar U, o HERE, U bly tot in ewigheid, en u gedenknaam van geslag tot geslag.

14 U sal opstaan, U oor Sion ontferm; want dit is tyd om hom genadig te wees, want die bestemde tyd het gekom.

15 Want u knegte het sy klippe lief en het medelyde met sy puin.

16 Dan sal die heidene die Naam van die HERE vrees en al die konings van die aarde u heerlikheid;

17 omdat die HERE Sion opgebou het, in sy heerlikheid verskyn het,

18 Hom gewend het tot die gebed van wie ontbloot is, en hulle gebed nie verag het nie.

19 Dit sal vir die volgende geslag opgeskrywe word, en die volk wat geskape gaan word, sal die HERE loof;

20 omdat Hy van sy heilige hoogte neergesien het, die HERE uit die hemel op die aarde gelet het,

21 om die gekerm van die gevangene te hoor, om los te maak die kinders van die dood;

22 sodat hulle in Sion die Naam van die HERE kan vermeld en sy lof in Jerusalem,

23 as die volke almal saam vergader, ook die koninkryke om die HERE te dien.

24 Hy het my krag op die weg swak gemaak, my dae verkort.

25 My God, sê ek, neem my nie weg in die helfte van my dae nie- u jare is van geslag tot geslag!

26 In die voortyd het U die aarde gegrondves, en die hemele is die werk van u hande.

27 Húlle sal vergaan, maar U sal bly; ja, hulle almal sal soos 'n kleed verslyt; U verwissel hulle soos 'n kledingstuk, en hulle verdwyn.

28 Maar U bly dieselfde, en u jare het geen einde nie.

29 Die kinders van u knegte sal woon, en hulle nageslag sal voor u aangesig bly bestaan.