Psalm 11
Vers 1
Op God alleen betrouw ik in mijn noden;
Hoe zegt gij trots tot mij in mijn verdriet:
"Nu ijlings heen, nu naar 't gebergt' gevloden,
Gelijk vol angst een schuwe vogel vliedt!"
Men ziet den boog door goddelozen stellen;
Men spant de pees, men schikt den pijl, en schiet,
Om onverwacht d' oprechten neer te vellen.
Vers 2
Dus wordt gewis, in 't veilig samenleven,
De grondslag van 't vertrouwen omgerukt.
Wat heeft het volk, 't rechtvaardig volk, misdreven?
Maar d' Opperheer, voor Wien al 't schepsel bukt,
Ziet van Zijn troon oplettend naar beneden:
Hij, die nooit duldt, dat d' onschuld wordt verdrukt,
Proeft elks gedrag, zelfs met Zijn ogenleden.
Vers 3
d' Alwijze God beproeft wel eens d' oprechten;
En tuchtigt hen; maar elk, die 't kwaad bemint,
Die met geweld zijn naaste durft bevechten,
Blijft steeds gehaat, tot hem de wraak verslindt.
God heeft alreeds der bozen straf gezworen;
Straks dalen vuur en strikken, wervelwind
En zwavel neer; die kelk is hun beschoren.
Vers 4
Rechtvaardig is de HEER in al Zijn handel;
Hij, die in 't recht Zijn welbehagen vindt,
Slaat gunstig 't oog op aller vromen wandel.
SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP
Psalm 11
1 Al Músico principal: Salmo de David. EN Jehová he confiado; ¿Cómo decís á mi alma: Escapa al monte cual ave?
2 Porque he aquí, los malos flecharon el arco, Apercibieron sus saetas sobre la cuerda, Para asaetear en oculto á los rectos de corazón.
3 Si fueren destruídos los fundamentos, ¿Qué ha de hacer el justo?
4 Jehová en el templo de su santidad: La silla de Jehová está en el cielo: Sus ojos ven, sus párpados examinan á los hijos de los hombres.
5 Jehová prueba al justo; Empero al malo y al que ama la violencia, su alma aborrece.
6 Sobre los malos lloverá lazos; Fuego y azufre, con vientos de torbellinos, será la porción del cáliz de ellos.
7 Porque el justo Jehová ama la justicia: Al recto mirará su rostro.