Psalm 28

Vers 1
Ik roep tot U, o eeuwig Wezen;
Mijn rotssteen, nooit naar eis volprezen,
Wend niet, als doof, van mij Uw oren;
Zwijg niet; laat mij Uw antwoord horen;
Opdat ik niet gerekend word'
Met die in't graf zijn neêrgestort. 

Vers 2
Hoor naar mijn stem en kermend smeken,
Als ik mijn handen op zal steken
Naar d' aanspraakplaats, uw heil'ge woning.
Trek mij niet weg, o Opperkoning,
Met hen, wier argelistigheid,
In schijn van vrede, kwaad bereidt. 

Vers 3
Doe 't kwade, bij hen ondernomen,
Op hen, naar hun verdiensten, komen;
Geef hun, opdat z' Uw hoogheid merken,
Naar hun verkeerd' en boze werken;
Dat Uw gestrenge geselroê
Hun, naar het recht, vergelding doe. 

Vers 4
Omdat zij nooit naar't werk des HEEREN
Oplettend hart of ogen keren,
Maar onbedacht en stout versmaden
Het oogwit Zijner grote daden,
Zal Hij hen doen te gronde gaan,
Ontbloot van hulp om op te staan. 

Vers 5
Geloofd zij God, wiens open oren
Mijn smeekstem gunstig wilden horen.
Hij is mijn sterkt' en schild in 't strijden;
'k Vertrouwd' op Hem, Hij hielp m' uit lijden;
Dies springt mijn hart van juichensstof,
En zingt des Allerhoogsten lof. 

Vers 6
God geeft Zijn gunstvolk moed en krachten;
Hij zal, in weerwil aller machten,
Zijn Rijksgezalfde staâg behoeden.
Red, HEER, Uw Isrel uit al 't woeden;
Geef zegen aan Uw erv', en weid
Uw volk; verhef z' in eeuwigheid. 

Samenzang Psalm 28  Tekst en beeld Psalm 28

Psalm 28 zingen

Psalm 28 en jij 

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 28

1 [A Psalm] of David.
Unto thee will I cry, O LORD my rock; be not silent to me: lest, [if] thou be silent to me, I become like them that go down into the pit.

2 Hear the voice of my supplications, when I cry unto thee, when I lift up my hands toward thy holy oracle.

3 Draw me not away with the wicked, and with the workers of iniquity, which speak peace to their neighbours, but mischief [is] in their hearts.

4 Give them according to their deeds, and according to the wickedness of their endeavours: give them after the work of their hands; render to them their desert.

5 Because they regard not the works of the LORD, nor the operation of his hands, he shall destroy them, and not build them up.

6 Blessed [be] the LORD, because he hath heard the voice of my supplications.

7 The LORD [is] my strength and my shield; my heart trusted in him, and I am helped: therefore my heart greatly rejoiceth; and with my song will I praise him.

8 The LORD [is] their strength, and he [is] the saving strength of his anointed.

9 Save thy people, and bless thine inheritance: feed them also, and lift them up for ever.