Psalm 44

Vers 1
O God, wij mochten met onz' oren,
Weleer van onze vaad'ren horen,
Wat werk Gij in hun dagen wrocht,
Hoe G'oudtijds hen met heil bezocht.
Gij hebt de heid'nen met Uw hand
Verdreven, dat zij 't erf verlieten;
Hen fel geplaagd, Uw volk geplant,
En op het weeld'rigst voort doen schieten. 

Vers 2
Hun zwaard deed hen dit land niet erven;
Hun arm deed hen geen heil verwerven;
Maar Uwe rechterhand, Uw macht
Heeft hun dien voorspoed toegebracht;
De glans van't Godd'lijk aangezicht
Heeft hen de zege weg doen dragen;
Want Gij omscheent hen met het licht
Van Uw genadig welbehagen. 

Vers 3
Gij zelf, o God, die, uit Uw woning,
Ons hulp verleendet, zijt mijn Koning;
Verlos ons van't gedreigde kwaad;
Gebied het heil voor Jacobs zaad.
Gij doet ons onze weêrpartij
Met hoornen stoten in de lenden;
In Uwen naam vertreden wij
Die tegen ons de wapens wenden. 

Vers 4
Stap ik vol moeds ten oreloge,
'k Vertrouw niet op mijn stalen boge;
Ik weet, dat, in den heten strijd,
Mij zwaard noch dapperheid bevrijdt;
Maar Gij verlost den vegen staat,
Van 's vijands macht, waarvoor wij duchten;
Ook doet Uw hand al wie ons haat
Met schand' en schaamte henen vluchten. 

Vers 5
't Is God, dien w' onzen Redder noemen,
In Wien w' ons al den dag beroemen;
Den lof Uws naams, alom verbreid,
Verheffen wij in eeuwigheid.
Maar nu verstoot Gij ons, o HEER,
Wij zien ons hoofd met schand' bedekken;
Dewijl Gij met ons heir niet meer,
Ter hulp, als eertijds, uit wilt trekken. 

Vers 6
Gij doet ons bevend rugwaarts wijken,
En steeds voor d' overmacht bezwijken
Van haat'ren, die ons goed en bloed
Vast roven in hun euvelmoed.
Gelijk de schapen, die men slacht,
Hebt G' ons aan hen tot spijs gegeven;
Ons onder 't heidendom gebracht,
Waar wij verstrooid, vol kommer, leven. 

Vers 7
Het volk, dat Gij hebt uitverkoren,
Verkoopt G' aan die Uw erfdeel storen,
Voor geen waardij, hoe min men bied',
En hunnen prijs verhoogt Gij niet.
Gij stelt ons tot een bitt'ren smaad
Voor schamp're buren, die ons honen.
De spot en schimp straalt van't gelaat
Der volken, die rondom ons wonen. 

Vers 8
Gij doet ons tot een spreekwoord strekken
Den heid'nen, waar G' ons heen doet trekken;
En 't volk, dat ons te snood berooft,
Schudt over ons, afkerig, 't hoofd.
Mijn schande stelt men vals in 't licht,
Z' is nimmer uit mijn oog geweken;
De schaamte dekt mijn aangezicht,
Zodat ik 't hoofd niet op durf steken. 

Vers 9
De stem des honers moet ik horen,
Zijn lastertaal klinkt mij in d' oren;
De boze vijand koelt zijn moed,
En dorst wraakgierig naar ons bloed.
Wij hebben echter in die smart,
Schoon wij dit alles ondervonden,
U niet vergeten in ons hart,
Noch trouw'loos Uw verbond geschonden. 

Vers 10
Ons hart heeft zich van U, in noden,
Niet afgekeerd tot valse goden,
En onze gang week niet van 't pad,
Dat Gij ons voorgeschreven hadt;
Al hebt G' ons, in Uw toornegloed,
Verpletterd in een plaats der draken,
En ons verdrukt en bang gemoed,
De doodsvalleien doen genaken. 

Vers 11
Ja, hadden w', in dien druk gezeten,
Den naam van onzen God vergeten,
De handen, in verlegenheid,
Tot vreemde goden uitgebreid,
Zou God, naar Zijn onkreukbaar recht
Die euveldaad niet onderzoeken?
Al wat in 't hart wordt overlegd,
Kent Hij, tot in de diepste hoeken. 

Vers 12
Maar wij, om Uwentwil verdreven,
Verliezen, al den dag, het leven;
Wij worden slechts van hen geacht
Als schapen, voor het mes gebracht.
Waak op, o HEER, waarom toch zoudt
Gij slapen, en de smart vergroten?
Ontwaak, toon dat G' ons nog aanschouwt,
En ons niet eeuwig wilt verstoten. 

Vers 13
Waarom, daar wij Uw bijstand vergen,
Zoudt Gij Uw aangezicht verbergen?
Waarom vergeten onz' ellend
En onderdrukking zonder end?
Want onze ziel, die nauw'lijks leeft,
Is treurig in het stof gebogen;
Daar onze buik aan d' aarde kleeft,
Bezwijken wij in onvermogen. 

Vers 14
Sta op, o God, toon medelijden,
Laat ons Uw arm van nood bevrijden;
Verlos ons uit den angst, o HEER;
Zo krijgt Uw goedheid eeuwig d' eer. 

Samenzang Psalm 44  Tekst en beeld Psalm 44

Psalm 44 zingen

Psalm 44 en jij 

Koning, bidder, bouwer

Op naar vast en zeker

Komen tot Jezus Christus

Van slavendienst naar eredienst

Epic - Dagboek voor jongeren

Journalbijbel

Bijbel (HSV) met psalmen - hardcover zwart

Orgelboek psalmen - Jan Zwart

Huisbijbel HSV

HSV Bijbel in een jaar

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 44

1 Au chef des chantres. Des fils de Koré. Cantique.
O Dieu! nous avons entendu de nos oreilles, Nos pères nous ont raconté Les oeuvres que tu as accomplies de leur temps, Aux jours d'autrefois.

2 De ta main tu as chassé des nations pour les établir, Tu as frappé des peuples pour les étendre.

3 Car ce n'est point par leur épée qu'ils se sont emparés du pays, Ce n'est point leur bras qui les a sauvés; Mais c'est ta droite, c'est ton bras, c'est la lumière de ta face, Parce que tu les aimais.

4 O Dieu! tu es mon roi: Ordonne la délivrance de Jacob!

5 Avec toi nous renversons nos ennemis, Avec ton nom nous écrasons nos adversaires.

6 Car ce n'est pas en mon arc que je me confie, Ce n'est pas mon épée qui me sauvera;

7 Mais c'est toi qui nous délivres de nos ennemis, Et qui confonds ceux qui nous haïssent.

8 Nous nous glorifions en Dieu chaque jour, Et nous célébrerons à jamais ton nom. -Pause.

9 Cependant tu nous repousses, tu nous couvres de honte, Tu ne sors plus avec nos armées;

10 Tu nous fais reculer devant l'ennemi, Et ceux qui nous haïssent enlèvent nos dépouilles.

11 Tu nous livres comme des brebis à dévorer, Tu nous disperses parmi les nations.

12 Tu vends ton peuple pour rien, Tu ne l'estimes pas à une grande valeur.

13 Tu fais de nous un objet d'opprobre pour nos voisins, De moquerie et de risée pour ceux qui nous entourent;

14 Tu fais de nous un objet de sarcasme parmi les nations, Et de hochements de tête parmi les peuples.

15 Ma honte est toujours devant moi, Et la confusion couvre mon visage,

16 A la voix de celui qui m'insulte et m'outrage, A la vue de l'ennemi et du vindicatif.

17 Tout cela nous arrive, sans que nous t'ayons oublié, Sans que nous ayons violé ton alliance:

18 Notre coeur ne s'est point détourné, Nos pas ne se sont point éloignés de ton sentier,

19 Pour que tu nous écrases dans la demeure des chacals, Et que tu nous couvres de l'ombre de la mort.

20 Si nous avions oublié le nom de notre Dieu, Et étendu nos mains vers un dieu étranger,

21 Dieu ne le saurait-il pas, Lui qui connaît les secrets du coeur?

22 Mais c'est à cause de toi qu'on nous égorge tous les jours, Qu'on nous regarde comme des brebis destinées à la boucherie.

23 Réveille-toi! Pourquoi dors-tu, Seigneur? Réveille-toi! ne nous repousse pas à jamais!

24 Pourquoi caches-tu ta face? Pourquoi oublies-tu notre misère et notre oppression?

25 Car notre âme est abattue dans la poussière, Notre corps est attaché à la terre.

26 Lève-toi, pour nous secourir! Délivre-nous à cause de ta bonté!

Sponsor:

Jongbloed Media

Bijbels met Psalmen

Bijbels Herziene Statenvertaling

Bijbels voor jongeren

Kinderbijbels

Uitgeverij Groen