De Psalmen - een inleiding
Auteur: ds. W. Pieters
Wie weet niet dat er 150 Psalmen in de Bijbel staan? Wij zijn gewoon in onze gemeentelijke bijeenkomsten te zingen. Dit is niet zo gewoon als het lijkt, want in de eeuwen die aan de kerkhervorming voorafgingen, was dat niet de gewoonte. Pas in de dagen van Luther en Calvijn is de gemeentezang ingeburgerd. In de meeste gemeenten eerst zonder orgelbegeleiding, onder leiding van een voorzanger. Later werd het meer en meer gewoon dat orgelspel de gemeentezang begeleidde, hoewel niet altijd tot ieders tevredenheid. Wat de Psalmen ons te zeggen hebben, is de inhoud van dit artikel.
Wat hebben de Psalmen ons te zeggen?
Waarom over dit dikke Bijbelboek? Volgens de statenvertalers is dit Bijbelboek een juweeltje ‘waarvan men de waardigheid en nuttigheid niet genoeg kan overdenken’. Je kunt volgens hen het Psalmboek vergelijken met een prachtig park, om in te wandelen. Of met een schatkamer. Ook kun je de Psalmen een spiegel noemen van Gods ‘menigvuldige en ondoorgrondelijke genade’. Het Psalmboek is een samenvatting van heel de Bijbel, wet en evangelie. Gods barmhartigheid én Zijn rechtvaardigheid komen aan de orde. Ook gaat het in heel veel Psalmen over de Heere Jezus, als de Zaligmaker van zondaren. Ook kun je in dit Bijbelboek lezen over de ware bekering, de vreze Gods, het ware geloof, het vertrouwen in God, de zekerheid van je zaligheid, de strijd tussen geest en vlees. Ook lees je in dit boek over de vergeving der zonden, de opstanding van het lichaam en het eeuwig leven. ‘Daarom hoort iedere christen dit boek met bijzondere aandacht te lezen en te overdenken.’
Kortom: genoeg reden om met volle aandacht dit boek te studeren.
Zingen
God geeft ons stembanden om te spreken. Een onbegrijpelijk groot wonder. Maar de Heere geeft ons ook stembanden om te zingen. Dit is een nog groter wonder. Want sprekend zingen / zingend spreken is een hogere uiting van gevoel dan zonder zang kan worden vertolkt. God geeft ons dit alles om Hem te loven, te prijzen, te eren. Vraag: hoe gebruiken wij onze stembanden? Als ons hart erin mee mag komen, zingen we om God te verheerlijken; ook om onze nood te klagen, onze schuld te belijden en onze blijdschap te uiten.
Twee wegen
In de Psalmen komen steeds twee wegen voor, twee groepen mensen. En elke keer weer komt vandaar de vraag indringend naar ons toe: op welke weg wandel ik? Bij welk soort mensen hoor ik? Ben ik een godvrezende of een goddeloze? Denk er goed om: de spotter vinden we niet alleen in de kroeg, maar ook in de kerk. Niemand spot zo erg met God als zij die onder godsdienstige schijn een goddeloos leven leiden.
Nood
Waarom zijn Gods kinderen zo vaak in nood? Kan God ze daarvoor niet bewaren? Jawel, maar Hij laat hen in de nood komen, niet om ze te plagen, maar om ze te onderwijzen. Anders hadden wij deze prachtige Psalmen niet gehad, omdat ze veelal in de nood werden geboren! Klem je aan Hem in Zijn belofte vast, door oprecht geloof, ook als de weg heel moeilijk wordt; en zie als in een spiegel dat de Heere gewoon is Zijn volk in deze weg te beproeven en voor de eeuwige Godsaanschouwing rijp te maken. Tot ons komt de vraag: ben jij het ermee eens om beproefd te worden?
Uit de oudste Nederlandse Psalmberijming
Salich is die man / en goed geheten
Die tot de bozen niet en gaat
Noch bij de spotters is gezeten
Die in hun wegen niet en staat.
Maar in de wet van God de Heere
Stelt zijnen wille dag en nacht
En op Zijn wet gedencket zeere
Zal worden als een boom geacht.
Gelijk een boom bij de rivieren
Zijn vruchten geeft te zijner tijd.
Zo zal gewis in all’ manieren
Deez’ man ook zijn gebenedijt.
Een blad en zal niet mogen dalen
Van dezen boom (dit wel versint)
Geluk en voorspoed zal hij halen
Al wat hij op de aard’ begint.
Maar dit en zal niet mag gebeuren
De bozen die Gods wet verschuift
God zal hem van de aard’ verscheuren
Gelijk de wind dat zand verstuift.
Daarom zij zullen bij de goeden
Noch in dat oordeel blijven staan.
Hieraf zo wil ons God behoeden /
Beschermen / en niet van ons gaan.
Want God bekent haar weg en leven
Al die de deugd hanteren fijn
Maar die de boosheid hier aankleven
Hun weg die zal verloren zijn.
(1540, Souterliedeken = Psalterlied = Psalm)
Berijmde Psalmen
Behalve de onberijmde Psalmen, in de Bijbel, kennen wij ook de berijmde psalmen. Waarom eigenlijk? Wel, dan kunnen we ze zingen. Onberijmde Psalmen zingen is erg moeilijk. Verder kunnen we een rijm gemakkelijker onthouden.
Van Augustinus schijnt het woord afkomstig te zijn: één keer zingen is twee keer bidden. En van Luther is bekend, dat hij mensen die door de duivel werden geplaagd, adviseerde een psalm te zingen. Dan gaat de aanvechting nog wel eens over. Niet automatisch, maar als je biddend zingt…
Vanaf de tijd van de kerkhervorming zijn er heel veel psalmberijmingen gemaakt. Een voorbeeld van de oudste psalmberijming, uit 1540, vind je op de vorige bladzijde. Ruim twintig jaar later komt er een berijming tot stand die tot op de dag van vandaag nog in sommige gemeenten wordt gezongen, namelijk van ds. Petrus Datheen.
Een eigentijdse berijming is die van ds. C.J. Meeuse: uit 2011. Ze is min of meer een modernisering van een andere berijming uit de eeuw van de kerkhervorming: van Marnix van Sint-Aldegonde. Deze berijming is niet ingeburgerd in de gemeenten.
Bij het stukje over Psalm 42 vind je vers 1 en 2 in de berijming van Marnix van Sint-Aldegonde.[1]
Glijck een hert met dorst bevangen,
Hijgt na waterbeken koel,
Alzo hijgt uit groot verlangen
Mijn ziel naar God met gewoel
Ende dorst begeerlijk zeer
Naar des levens God en Heer.
Och, wanneer zal ik voor d’ ogen
Gods des Heeren mij vertogen?
Mijn ziel waarom bistu trurig
End beroert in dit misval?
Wacht slecht op den Heer gedurig,
Want ik hem noch loven zal,
En aanzien het klare licht,
Van zijn heilzaam aangezicht.
Mijn God, mijn ziel is bezweken,
En mijn kracht van mij geweken.
Afhankelijkheid
Heel duidelijk klinkt in de Psalmen de afhankelijkheid van Gods volk door. Al strijdt dit allemaal tegen vlees en bloed, zoals je wel begrijpt. Alles in ons is er immers op gericht om iets in handen te hebben, om onafhankelijk te zijn …! De ziel kleeft God aan én vanwege nood én vanwege hartelijke liefdesbetrekking. Hij alleen kan helpen, van Hem is steeds alle verwachting. Hij stelt het vertrouwen ook niet teleur. Hij haalt Zijn volk dicht bij Zich, Hij koestert het in Zijn liefde, Zijn barmhartigheid. O, wat is dát volk gelukkig!
De oudste Nederlandse psalmberijming heet De Souterliedekens. De ondertitel luidt: Ghemaect ter eere Gods/op alle die Psalmen van Dauid: tot stichtinghe/ende een gheestelike vermakinghe van allen Christenmenschen.
De berijming is het werk van de Utrechtse edelman Willem van Zuylen van Nyevelt, die ook de 150 verschillende melodieën uitkoos. Hij hoopte zo de jeugd aan het zingen van zijn psalmteksten te krijgen.
De souterliedekens werden in 1540 in Antwerpen uitgegeven en is het eerste volledige psalmboek dat in een Europese taal werd gepubliceerd.
In het voorwoord lezen we:
“Omdat men dagelijks ziet en hoort (moge God het beteren) dat de eerwaardige Naam van God in lichtvaardige en ijdele liederen zo dikwijls door de mensen wordt ontheiligd en misbruikt, daarom zijn deze Souterliedekens (=Psalterliederen=Psalmen) met grote moeite en inspanning vergaderd, om dit kwaad te verhoeden (zoveel als mogelijk zal zijn), en de jonge jeugd een reden te geven om in plaats van die dwaze wereldse liedekens iets goeds te zingen, waar God door geëerd zal worden en waar zij door gesticht zullen worden.”
Een voorbeeld: Psalm 42 in de berijming van 1540
Recht als een hert langt naar een fonteine
Zo dorstet mijn ziele, o Heere God, na dy,
Tot minen God dorst mijn ziel alleine
Wanneer toch zal ik komen u tegenwoordig bij?
Mijn tranen waren een spijs voor mij
Dat zeg ik vrij
Als zij hun spot met mij bedreven
En spraken: “Waar is nu uw God gebleven?”
Uit de voorrede het Psalmboek van Petrus Datheen
Er wordt in de kerk op twee manieren gebeden, de ene manier is alleen met woorden; de andere met zingen. En in de praktijk zien we dat het zingen grote kracht heeft om het hart van de mensen te bewegen en met min of meer vurige ijver te ontsteken om God aan te roepen en te loven.
Maar we moeten wel opletten dat dit zingen niet wild of lichtvaardig is, maar plechtig en ernstig. Zodat er onderscheid is tussen gewone muziek om mensen te vermaken én de Psalmen die men in de gemeente zingt in de tegenwoordigheid van God.
Wij hopen dat deze Psalmen heilig bevonden zullen worden, aangezien ze op stichting gericht zijn. Ze kunnen ook in huis en op het veld een middel zijn om ons op te wekken om God te loven, en om onze harten tot Hem op te heffen, en onszelf te vertroosten. We kunnen vanuit de Psalmen Zijn grote kracht, goedheid, wijsheid en gerechtigheid overdenken.
De Heilige Geest vermaant ons niet zonder reden zo dringend om ons in God te verheugen. Want Hij weet wel hoe geneigd wij zijn om ons te verblijden in ijdele lichtvaardigheid. En dan zoeken we zotte middelen om ons te vermaken. Onze Heere legt ons hier middelen voor om ons af te houden van de begeerlijkheden en lusten van vlees van wereld. En om ons in de geestelijke vreugde, die Hij ons zo aanbeveelt, te oefenen en ons nergens anders mee te bekommeren.
Eén van de voornaamste middelen om ons te vermaken is muziek. We moeten die dan ook zien als een gave van God. Daarom moeten wij er des te nauwkeuriger op toezien dat we ze niet misbruiken, zodat muziek tot onze verdoemenis strekt, terwijl ze eigenlijk bedoeld was tot onze zaligheid. Daarom moeten we ervoor zorgen dat de zang eerbaar is.
Er is nog meer: geen ding beïnvloedt de zeden zo sterk, als muziek. We zien dagelijks, dat muziek een verborgen en bijna ongelooflijke kracht heeft om harten op de één of andere manier te bewegen. Daarom moeten we des te beter ervoor zorgen dat muziek en zang ons nuttig en niet schadelijk zijn. Daarom hielden de kerkvaders oneerbare liederen voor dodelijk vergif. Van belang is dan ook de inhoud van de woorden en de melodie van de muziek. Het is waar, dat álle kwade samensprekingen goede zeden verderven (zoals Paulus zegt), maar als de melodie erbij komt, des te meer. Het vergif druppelt door de muziek des te dieper in het hart! Daarom moeten wij zulke liederen hebben die eerbaar en heilig zijn. En dat zijn de Psalmen, die de Heilige Geest Zelf ons heeft gegeven. Als wij de Psalmen zingen, zijn we ervan verzekerd, dat God Zelf ons de woorden in de mond legt. Daarom moeten mannen, vrouwen en kinderen zich eraan wennen om Psalmen te zingen; zodat we ons bij het gezelschap van de engelen voegen.
Psalm 25 van Marnix van St. Aldegonde, 1580
Tot Dy staet mijn siel verheuen
2. Mijn God, mijn hoop rust op Dy,
Laet my doch geen schand' aencleuen,
Noch mijn vyant werden bly.
3. Laetse tot schand’ nemmermeer
Worden die op Dy vertrouwen:
Maer op die de schande keer’
Die des’ met onrecht benouwen.
4. Gheef my, Heer’, Dijn wech te kennen:
Leer my Dyne rechte baen:
5. Stuer my: wil mijn voeten wennen
In Dijn waerheyt recht te gaen:
Want Du bist God die my mach
Ende wilt oock salich maken:
Op Dy wacht’ ick al den dach
Met verlanghen ende waken.
6. Denck aen Dijn barmherticheden:
Door Dijn goetheyt word’ beweegt
Die Du in den tijt verleden
Vanden aenvanck hebst ghepleegt,
7. Vergeet de sond’ myner jeugt,
Denck niet meer op mijn misdaden:
Maer om Dyne groote deugt
Ghedenck myner in ghenaden.
8. God de Heer’ is goedertieren
Trouw, warachtich end’ oprecht
Dies sal Hy de sondaers stieren
Op een effen baen end’ slecht.
9. D‘ arm volck in druck ende pijn
Sal de Heer’ met recht bescheyden:
End’ al die ootmoedich zijn
Sal hy op zijn weghen leyden.
Twintig jaren nadat in 1566 de psalmberijming van Petrus Datheen in Nederland werd ingevoerd, besloot een synode ook de psalmberijming van Marnix van St. Aldegonde te aanvaarden. Vanaf toen mochten de gemeenten zelf beslissen welke psalmberijming ze wilden gebruiken.
Marnix was de dichter van ons volkslied, het Wilhelmus. De berijming van Marnix is nooit in een brede kring van gemeenten aanvaard. Men was gewend aan de berijming van 1566. Ook boekdrukkers waren er erg tegen – want dan bleven ze met een grote voorraad psalmboekjes van Datheen zitten – een financiële strop van duizenden guldens.
Het gaat uiteindelijk niet erom welke psalmberijming je gebruikt – al moet je in de samenkomst van de gemeente natuurlijk wel allemaal dezelfde gebruiken –, maar het gaat erom of jij de hartentaal van de Psalmen verstaat. Dan zing je mee – wat sommige jongeren niet doen –, én je zingt mee met aandacht en ontzag. Dan besef je dat je belijdenis aflegt, elke keer dat je meezingt.
Wat belijd je dan bij het zingen in de kerkdienst of op catechisatie of in de klas of thuis aan tafel, of rondom het orgel? Soms belijd je
- je zonden
- én Gods vergevende genade
- én je verlangen om Hem te dienen.
Zoals in Psalm 130 vers 2 (in de berijming van Marnix):
Soo Du wilst onse sonde
Op ’t scherpste gadeslaen,
Wie is ‘t, Heer’, die daer konde
Voor Dijn oogh blyven staen?
Maer by Dy is ghenade,
Heer’, end’ gheen strengh’ ghericht.
Daeromme mijdtmen ‘t quade
End' dient Dy met ontsicht.
Sela
Wel zeventig keer staat het woordje Sela in de Psalmen (en nog drie keer in Habakuk 3). De dichter geeft hiermee een aanwijzing voor de tempelmuziek – misschien de verhoging van de toon of een rustpauze. We mogen er ook een aanwijzing in zien voor lezers; namelijk dat we een moment extra stilstaan bij wat in dat vers gezegd wordt. Daarin zit voor ons een bijzondere onderwijzing, van ontdekking of van vertroosting. De eerste keer dat het woord voorkomt in het Psalmboek, is in Psalm 3 vers 3: ‘Velen zeggen over mijn ziel: hij heeft geen heil bij God. Sela!’
We moeten ons dat als volgt voorstellen: met aandacht staat de dichter erbij stil: het is hem niet gemakkelijk, hij kan haast niet verder spreken. En de Heilige Geest vertroost hierdoor een bekommerde, aangevochten ziel die werkelijk denkt: de HEERE heeft ook mij verlaten. De vijanden die dit van mij zeggen, hebben gelijk! En dan toch: vers 4, waar hij zegt: ‘Maar U, HEERE, bent een Schild voor mij, mijn Eer en Die mijn hoofd opheft.’
Psalmen over vijanden
De vijanden zijn niet altijd mensen. Het gaat niet altijd om een situatie dat Gods kinderen lichamelijk naar het leven worden gestaan. Vaak zijn vervolgingen en dergelijke situaties beeldspraak om aan te duiden, hoe afgodendienaars(!) Gods volk benauwen. Het is dus goed mogelijk dat het voor het grootste deel gaat over geestelijke vijanden. En al gaat het niet alleen over geestelijke vijanden, in ieder geval zijn ook zij bedoeld, wanneer het over vijanden gaat.
Daarom herkennen veel kinderen van God, in alle eeuwen van de kerkgeschiedenis, zich in deze gebeurtenissen en ervaringen, omdat ze uiteindelijk een geestelijke toepassing toestaan.
Verder: bedenk dat op een verborgen manier achter menselijke vijanden altijd de grote mensenmoordenaar staat van Johannes 8 vers 44. Hier zegt Jezus tegen de joden van Zijn dagen: ‘U bent uit de vader de duivel, en u wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoordenaar vanaf het begin …’
Beloften in de Psalmen
De Heere heeft heel uitlokkende beloften in het Psalmboek geschreven. Ze zijn echter niet gegeven om zonder geloofsoefeningen te gebruiken! Als we de HEERE niet eerbiedig vrezen, zal praten over de beloften ons niet helpen. Maar wie de Heere aankleeft, mag er zeker van zijn, dat God het gebed hoort en de bede geeft. Hij zal redden. Welke nood er ook is, welk gevaar ook dreigt, welk gebrek jou ook ontmoedigt, alles wat je ontbreekt, is voorradig bij de Almachtige! Hij is gewillig en staat klaar het je te geven. Sluit toch vandaag nog met Hem in een vast verbond, zoals God het in Psalm 50 zegt. En lever je nú uit aan Hem, Die Zich een Vader bewijst voor verlorenen. De Heere zal dan Zijn Zoon openbaren tot volkomen verzoening voor al je zonden!
Psalm 42 van Petrus Datheen, 1566
Als een hert gejaagd, o Heere,
Dat verse water begeert,
Alzo dorst mijn ziel ook zere
Naar U, mijn God hooggeëerd,
En spreekt bij haar met geklag:
O Heer’, wanneer komt die dag,
Dat ik toch bij U zal wezen,
En zien Uw aanschijn geprezen?
Waarom wilt gij u zo kwellen
En beroerd zijn, o ziel mijn?
Wil gans uw hoop op God stellen,
Van u zal Hij gedankt zijn,
Als Hij door Zijn aanschijn klaar,
Zal wegnemen uw kruis zwaar.
Dies, o God, van mij niet wijket,
Want mijn hart mij gans bezwijket.
Al de grote waterstromen
Zijn Heer’, over mij gegaan,
En mij over ‘t hoofd gekomen,
Maar Gij hebt mij bijgestaan.
‘s Daags toont Gij mij Uw goedheid
En ‘s nachts Uw barmhartigheid;
Dies zal ik U Heer’ belijden;
Gij hoedt mijn ziel t’ allen tijden.
Ik sprak tot God: o God krachtig,
Waarom vergeet Gij mij gaar?
Waarom moet ik wezen klachtig
Benauwd door de booz’ eenpaar?
Ik gevoel haar smaden kwaad,
‘t Welk mij door de benen gaat,
Als zij tot Uwe onere
Spreken: Waar blijft nu de Heere?
Psalmen met een moeilijke wijs?
Wie in kerkdiensten wil meezingen, weet dat we voor onze 150 Psalmen heel wat verschillende wijzen hebben – 129 in totaal. De meeste zijn heel bekend, sommigen zijn dat niet.
In 1644 schreef Henricus Geldorpius, predikant in Amsterdam, dat het doel van een berijming is dat er gezongen wordt. Het doel van een Psalmberijming is dus dat de Psalmen gezongen worden – en wel ‘met verstant, aandacht, beweginge des gemoets, ende overzulx met stichtinge.’ In de praktijk bleken ook toen de vele wijzen ‘tot groot ongeluk ende ongerijf der Gemeenten’ te zijn. Zijn klacht is dan ook dat heel wat Psalmen niet gezongen worden, en dat andere worden gezongen ‘doorgaans loom, lam, slepend, gelijk een schip in de rivier tegen de stroom wort opgetrokken’.
Daarom dankt hij 89 wijzen af en berijmt de Psalmen opnieuw op niet meer dan veertig wijzen.
Het werd hem door de gemeenten niet in dank afgenomen …
Muziekinstrumenten
Het woord ‘Psalm’ is uit de Griekse vertaling van het Oude Testament afkomstig. Het overeenkomstige Hebreeuwse woord, Mizmor (Psalm 3 vers 1), betekent: een lied dat met begeleiding van muziekinstrumenten gezongen wordt. Muziekinstrumenten waren door God gegeven om gebruikt te worden in Zijn dienst.
Alle schepping / schepsel van God is goed, zegt Paulus in I Timotheüs 4 vers 4, als we het maar met dankzegging (kunnen) gebruiken, tot Gods eer. Er zijn ook veel dingen die niet in de dienst des Heeren gebruikt kunnen worden en dus moeten wij die verwerpen, maar God gaf de muziek om in de tempeldienst gebruikt te worden.
Calvijn gaat er echter van uit, dat muziekinstrumenten behoren bij de tijd van de schaduwendienst, de oudtestamentische tijd, die opgeheven is met de komst van Christus. Nú gebruikt de Heere in de eredienst geen uiterlijke zaken om Christus af te beelden. De nieuwtestamentische gemeente heeft dan ook genoeg aan de geestelijke eredienst. Om die reden is Calvijn en zijn sommigen van zijn volgelingen tegen het gebruik van orgel in de kerkdienst, en zeker tegen een veelheid van instrumenten om God daarmee te dienen.
Ik denk dat het gebruik van muziekinstrumenten om de gemeentezang te begeleiden niet verkeerd / zondig is, als deze dienend en niet heersend of afleidend zijn.
Wij moeten ons ervoor inzetten om Johannes 4 vers 24 (die God aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid) in onze erediensten in praktijk te brengen, zo dat (de verkondiging van) Gods Woord in het middelpunt staat en niet het (prachtige) orgelspel.
Psalm 68 in de berijming van W. Barnard
God zij geprezen met ontzag.
Hij draagt ons leven dag aan dag,
Zijn Naam is onze vrede.
Hij is het Die ons heeft gered,
Die ons in ruimte heeft gezet
en leidt met vaste schreden.
Hij Die het licht roept in de nacht,
Hij heeft ons heil teweeggebracht.
Dat wordt ons niet ontnomen.
Hij droeg ons door de diepte heen,
de Heere HEERE doet alleen
ons aan de dood ontkomen.
* * *
O mogendheden, zing een lied,
zing Hem Die koninklijk gebiedt,
hier en in alle landen.
Hij heft Zijn stem, een stem van macht –
uw sterkte zij Hem toegebracht.
Strek tot Hem uit uw handen.
Zijn heerlijkheid en hoog bevel
staan wakend over Israël,
geen wankeling gedogend.
Doorluchtig is Uw Majesteit,
geef aan Uw volk standvastigheid,
o Heere God hoogmogend.
Een groot beest bij God
God leidt in de weg van bekering altijd zó dat Hij op het hoogst wordt verheerlijkt en dus de mens op het diepst wordt vernederd. Dat gebeurt ook met Asaf in Psalm 73, waar hij met ontzetting inziet hoe dwaas hij is geweest tegenover de vrijmachtige God Die met het Zijne doet naar Zijn welgevallen. Aan de één geeft Hij voorspoed, aan de ander tegenspoed, zoals het Hem belieft. En de godvrezende leert daaronder buigen. Wat een wonder als we ons ‘beest-zijn’ niet hebben uitgeleefd in drank, diefstal, ontucht of moord. Maar dat we wél verwaardigd worden om door de werking van de Heilige Geest deze gruwelijke binnenkant in te leven. Al is dat niet aangenaam, het is wel heilzaam. Daar verliest een mens zijn hoogmoed. Daar wordt zijn eigengemaakte bekering hem tot drek en stank. Daar leert hij leven van vrije genade alleen!
Wanneer je een beest wordt voor God, hoef je niet eerst allerlei walgelijke zonden te hebben gedaan, zodat alle mensen schande van je spreken, maar dan is het genoeg om in de stilte van je binnenkamer met smart in te zien dat je in ongeloof en ongeïnteresseerdheid de Heere Jezus Christus hebt veracht en verworpen. Dát wordt dan de grootste zonde: Heere, ik heb U niet vertrouwd, niet liefgehad, niet gediend, niet geëerd. Ik ben aan U in onverschilligheid voorbijgegaan.
Zo komt er plaats voor Jezus’ gerechtigheid, Wiens leven altijd was in absolute gehoorzaamheid en onderworpenheid aan Zijn Vader. Wat een wonder dat God Zijn Zoon heeft gelegd in een krib! Hij wilde Zich zó onvoorstelbaar diep vernederen dat Hij in een krib (voederbak voor beesten!) terecht kwam. Dat is de verwondering en verheuging van de ziel die het van binnen gewaar wordt: ik ben een groot beest bij U. Maar dan komt ook door die oprechte schuldbelijdenis de omslag: nu mag Asaf zich weer in God en Zijn nabijheid verblijden. De Heere is goed voor ellendelingen. Waarom toch verstoot God ons, hellelingen, nog niet? Om Jezus’ wil.
Ook in de Engelse taal zijn de Psalmen berijmd en worden ze gezongen. De Engelse berijming die de Schotse kerk van de Mbumazending gebruikt, kan niet gezongen worden op de wijs van onze psalmberijming.
Een voorbeeld van de metrische psalmen uit 1650:
Psalm 81
Sing loud to God our Strength; with joy to Jacob’s God do sing.
Take up a psalm, the pleasant harp, timbrel and psalt’ry bring.
Blow trumpets at new-moon, what day our feast appointed is:
For charge to Isr’el, and a law of Jacob’s God was this.
To Joseph this a testimony He made, when Egypt land
He travelled through, where speech I heard I did not understand.
His shoulder I from burdens took, his hands from pots did free.
Thou didst in trouble on Me call, and I delivered thee:
In secret place of thundering I did thee answer make;
And at the streams of Meribah of thee a proof did take.
O thou, My people, give an ear, I’ll testify to thee;
To thee, O Isr’el, if thou wilt but hearken unto Me.
In midst of thee there shall not be any strange god at all;
Nor unto any god unknown thou bowing down shalt fall.
I am the Lord thy God, Who did from Egypt land thee guide;
I’ll fill thy mouth abundantly, do thou it open wide.
But yet My people to My voice would not attentive be;
And ev’n My chosen Israel he would have none of Me.
So to the lust of their own hearts I them delivered;
And then in counsels of their own they vainly wandered.
O that My people had Me heard, Isr’el My ways had chose!
I had their en’mies soon subdued, My hand turned on their foes.
The haters of the Lord to him submission should have feigned;
But as for them, their time should have for evermore remained.
He should have also fed them with the finest of the wheat;
Of honey from the rock thy fill I should have made thee eat.
Psalm 130 in de berijming van Willem Sluiter
‘k Roep uit de diepe gronden
Van mijn ellend’ en smart,
O Heere, t’ allen stonde
Tot U met mond en hart.
O Heere, wil toch horen
Mijn stem, wanneer ik spreek:
Laat gunstiglijk Uw oren
Aanmerken mijn gesmeek.
Als Gij, o Heer’, de zonden
Zo nauw wilt gadeslaan,
Wie zal dan t’ een’ge stonde
In Uw gericht bestaan?
Maar bij U is vergeving,
Opdat men dus temeer
Voor U met vrees en beving
Mag wandelen, o Heer’.
Ik wil de Heer’ verwachten.
Mijn ziel verwachtet Hem.
‘k Hoop op de sterke krachten
Van Zijn beloft’ en stem.
Mijn ziel vol angst en zorgen
Wacht hart’lijk op de Heer’,
Veel meer dan op de morgen
De wachters; ja, veel meer.
Dat Israël lankmoedig
Op God ook hoopt en beidt,
Want Hij is overvloedig
Van heil en goedigheid.
Ja, Hij zal uit genade
Zijn volk (van Israël)
Van al haar missedaden
Verlossen haast en snel.
Het in de Psalmen uitgesproken vertrouwen in God heeft als grondslag het onwrikbare verbond van God. Van Psalm tot Psalm blijkt: de dichter weet zelfs in de diepste nood, Wie zijn God voor hem is. Ondanks dat het soms zo laag afloopt dat die persoonlijke betrokkenheid amper meer kan worden bezien, vertrouwt hij toch op de HEERE. Er is wel aanvechting en hevige nood, tot vertwijfeling toe zelfs, maar de grondslag ligt voor de dichter vast in het vaste verbond dat de Heere met Zijn volk heeft gesloten en waarop de vromen gelovig steunen.
Verder staat het Koning-zijn van de Heere vast. Of het nu is in de majesteitelijke tekening van de grote daden van God als Schepper of van de heerlijke verlossingen uit de macht van de vijand … Steeds gaat het over de alomtegenwoordige en alles besturende Konings-heerschappij van Israëls trouwe Verbonds-God.
Kenmerkend voor de Psalmen is ook: het gaat hen, bij gevoel en belijdenis van schuld, nooit om de vraag ‘hoe maak ik het tussen God en mij weer goed?’, maar steeds trilt de aanbiddende verwondering: God gaf uit vrije genade en onbegrijpelijke liefde op het altaar het bloed tot verzoening voor ons, verdorven en strafwaardige verbondskinderen. Dáár ligt onze enige hoop, wanneer zondeschuld ons drukt. God Zelf maakte het goed!
Dit is de diepe betekenis van de Naam HEERE (Jehovah / Jahweh): God-met-ons-in-verbondsvereniging! Nu geldt wel de waarschuwing: we mogen geen verbondsautomatisme koesteren, waarbij we er van uitgaan dat wij als bondelingen bij God horen, terwijl we het wonder van de Gods-nabijheid niet begeren. Maar niettemin laat deze grondhouding van de verbondsrelatie ons in heel dit Bijbelboek zien dat bij God álles te krijgen is, wat we voor lichaam en ziel nodig hebben, en dat de Heere ook zeer gewillig is het ons te geven.
De schepping in de Psalmen
De schepping wordt in vele Psalmen bezongen. We zien dat onder andere in Psalm 8, Psalm 19 en in Psalm 93. Nu komt in het boek der Psalmen de schepping voor onze aandacht vanuit een ander gezichtspunt, dan wij over het algemeen naar de natuur kijken. Wij zien wel hoe prachtig alles is, maar de dichter van de Psalmen ziet God in de natuur. Hij weet het: alles is het werk van Zijn handen. Hij heeft het gemaakt. Hij onderhoudt en regeert alles wat leeft. Daarom ook de lofzegging dat God groot en goed is, dat Hij wijs, machtig en trouw is, zoals we in de levenloze en onbezielde schepping kunnen merken, net zo goed als in de levende schepselen, zoals planten, dieren en vooral de mens.
Alles wat leeft, mag en moet de Heere prijzen, omdat alles geschapen werd met als bedoeling er te zijn voor Hem. We moeten er echter wel ogen voor krijgen. Dan zien we pas echt. Dan zien we zoals God het in de morgenstond van de geschiedenis heeft bedoeld: God schiep alles voor de mens opdat de mens daardoor zijn God zou loven en roemen. Zo staat het in artikel 12 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis:
Wij geloven dat de Vader door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, toen het Hem goed dacht, aan ieder schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante, en onderscheidene ambten gevende, om zijn Schepper te dienen. Dat Hij ze ook nu allemaal onderhoudt en regeert naar Zijn eeuwige voorzienigheid en door Zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, met als doel dat de mens zijn God dient.
Om echt van de schepping te genieten via recreatie en ontspanning is bekering noodzakelijk! Nooit zullen we op de juiste manier mens zijn in onze omgeving en in de ons omringende natuur, of we hebben éérst door het verzoenend werk van Christus vrede met de Schepper gekregen. Job 5 vers 23 zegt: ‘Met de stenen van het veld zal uw verbond zijn, en het gedierte van het veld zal met u in vrede zijn.’ Dus dieren en bloemen zijn preken, waarin de Heere ons vraagt: hoe sta jij, Mijn hoogste schepsel, nu tegenover Mij, jouw Schepper?
Het woord 'zingen' in de Psalmen
Vaak komt het woord zingen in dit Bijbelboek voor. Daar heeft Gods volk zin in. Wat is zingen? Een wonder van de Schepper! Waartoe schonk Hij ons het zing-vermogen? Om de mond van de schepping te wezen in God-lovende en God-verheerlijkende Psalmen. Om waar het gewone spreken te kort schiet onze Schepper te roemen. Hij moet geprezen worden. O, wat een schuld, als wij nog steeds met een gesloten mond over de aarde gaan. Dán alleen zullen we eeuwig zingen, wanneer we die lofzang leren in verbrokenheid van hart. Een vraag: wat denk jij in de nimmer eindigende eeuwigheid te gaan doen? In de hel wordt niet gezongen …, maar in de hemel zal je eeuwig vervuld zijn van Zijn lof.
In de loop van de jaren zijn er in Nederland heel wat mensen geweest die geprobeerd hebben een betere psalmberijming te leveren dan die van Datheen. In 2010 kwam er een boek uit van de heer A. Ros over vijf eeuwen Nederlandse psalmberijmingen, Davids soete lier. Hierin beschrijft hij tientallen dichters en hun producten.
In 1688 kwam er een psalmberijming uit van de Amsterdamse boekverkoper Jan van Duisberg. Meer dan negentig jaar zou zijn berijming in zijn kerk, de Lutherse, worden gezongen. Een voorbeeld uit zijn bundel heeft Ros in zijn boek opgenomen; drie verzen van Psalm 91:
Die in ’t beschut des Hoogsten is
Voor alle kwaad geweken,
Die zal in God wel zijn gewis
En mag vrijmoedig spreken:
Mijn Toeverlaat
voor alle kwaad
Mijns harten vast betrouwen,
Mijn Burcht en Slot
zijt Gij, mijn God,
Op Wie mijn hart blijft bouwen.
Want Hij zal u, die Hem vertrouwt,
Van ‘s jagers strik bevrijden.
Als hete pest schrikt jong en oud,
Zal Hij u staan ter zijde.
U als Zijn kind
dat Hij bemint,
Zal Hij ’t verderf onttrekken.
En schoon ’t gevaar
rondom u waar’,
Zijn liefd’ zal u bedekken.
Gij zult u onder Zijn behoed
Betrouwen t’ allen tijde.
Zijn waarheid zal u geven moed
En als een schild bevrijden.
Uw hart en zal
geen ongeval
Van nacht of naarheid schromen,
Noch genen pijl,
die in der ijl
Des daags u toe mocht komen.
Wie zijn Psalmboekje inkijkt, ziet dat in 1773 een (nieuwe) psalmberijming werd ingevoerd. Ruim tweehonderd jaren hadden de gemeenten in Nederland gezongen uit de berijming van ds. Petrus Datheen. Al die jaren waren er klachten over deze berijming geweest, omdat ds. Datheen wel een geleerde en bekeerde predikant was, maar geen vakbekwame dichter. Velen hadden in de loop van de jaren de Psalmen opnieuw berijmd, maar pas in 1773 werd er een nieuwe berijming ingevoerd. Nu noemen we deze ‘nieuwe’ berijming de ‘oude’ berijming, omdat er in 1967 opnieuw (na tweehonderd jaren) een psalmberijming uitkwam.
Op ‘den 19den Julij 1773’ ondertekenden negen predikanten de ‘verklaaring’, die zij bij de psalmberijming voegden. In die verklaring lezen we dat deze commissie was samengesteld uit leden van de negen provincies en dat deze hun werk deden ‘volgens Resolutie van hunne Hoog Mog: de Heeren Staaten Generaal der vereenige Nederlanden’. In die tijd bemoeide de staat zich nog met de kerk – soms ten goede, soms ten kwade. Daarom volgt na de namen van de negen predikanten ook de naam van de ‘Amanuensis van de Edele Mog: Heeren Commissarissen tot de verbetering der Rijmpsalmen’, Pieter Leonard van de Kasteele.
De commissie van 1773 bedoelde ‘dat in deze nieuwe berijming niets mogte voorkomen eenigszins strijdig met de aangenoomene leer der Nederlandsche hervormde kerke, zoo als die naar Gods woord, in den Heidelbergschen Catechismus, de belijdenisse des geloofs, en de canones van het Synode nationaal, te Dordrecht in de jaaren 1618 en 1619 gehouden, vervat is.’
De commissie berijmde niet zelf de Psalmen, maar koos uit drie bestaande bundels van psalmberijmingen, namelijk de bundel van Johannes Eusebius Voet, van het genootschap Laus Deo, Salus Populo (= Lof voor God, heil voor het volk), en van Hendrik Ghijsen.
Hendrik Ghijsen
De Amsterdamse goud- en zilversmid Hendrik Ghijsen leefde van 1633 tot 1693. Ook hij was ontevreden over de berijming van Datheen, maar maakte niet zelf een nieuwe. Nee, hij bestudeerde zeventien bestaande berijmingen en haalde het beste uit al die berijmingen om die als ‘honingraat’ tot een nieuwe bundel te maken. Zijn bundel, uitgegeven in 1686, heet
Den Hoonig-Raat der Psalm-Dichten, ofte Davids Psalmen met d’andere Lofsangen, Op Sang-maate gestelt door verscheide Autheuren. Zynde een versaameling uit de seeventien berijmde Psalm-boeken van P. Dathenus, Ph. de Marnix, A. de Hubert, D. Camphuisen, H. Geldorpius, J. Revius, C. Boey, Ch. van Heule, J. Westerbaan, H. Bruno, J. Clercquius, H. Celosse, D. van Disselburg, J. Six, S. van Huls, J. Oudaan, en J. Roldanus
Tien Psalmen uit deze ‘honingraat’ zijn (hoewel met heel wat wijzigingen en verbeteringen door de negen predikanten) terechtgekomen in de berijming van 1773, die wij nog steeds zingen. Eén is de berijming van Psalm 100, die Ghijsen uit elf bundels of berijmingen had samengevoegd
Psalm 100 in de honingraat van Hendrik Ghijsen
Gij ganse aarde, juicht den Heer’.
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer.
Komt voor Zijn aanschijn, wel bereid,
Met uw gezang van vrolijkheid.
De Heer’ is God, weet ook dat Hij
Ons heeft gemaakt (en geenszins wij)
Het volk tot Zijnen roem bereid,
En ook tot schapen Zijner weid’.
Gaat tot Zijn poorten in, met lof,
Met lofzang, in Zijn heilig hof.
Looft Hem aldaar, met hart en stem,
En prijst Zijn Naam, verheerlijkt Hem.
Want goedertieren is de Heer’.
Zijn goedheid eindigt nimmermeer.
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht,
Blijft van geslachte tot geslacht.
Psalm 130 in de honingraat van Hendrik Ghijsen
Uit diepten der ellenden
Roep ik met mond en hart
Tot U, Die heil kunt zenden
O Heer’, zie mijne smart.
Wil naar mijn stem toch horen.
Merk op wanneer ik spreek.
Neem gunstelijk ter oren
De stem van mijn gesmeek
Zo Gij in ‘t recht wilt treden,
O Heer’, en gadeslaan
Onz’ ongerechtigheden,
Och, wie zal dan bestaan?
Maar nee, daar is vergeving
Altijd bij U geweest,
Opdat Gij, Heer’, met beving
Wordt kinderlijk gevreesd.
Ik blijf de Heer’ verwachten.
Mijn ziel verwacht al voort.
Ik hoop in al mijn klachten
Op Zijn getrouwe woord.
Mijn ziel, vol angst en zorgen,
Verlangt meer naar de Heer’
Dan wachters naar de morgen,
De morgen, ach, wanneer?
Hoopt op de Heer’, gij vromen.
Is Israël in nood?
Zijn goedheid wordt vernomen.
Zijn heil is veel en groot.
Hij zal op hun gebeden
Gans Isrel maken vrij
Van ongerechtigheden.
Zo doe Hij ook aan mij.
In de Twaalf Artikelen, of Apostolische Geloofsbelijdenis, staan deze woorden:
ik geloof … de gemeenschap der heiligen.
Het boek der Psalmen is sinds de dagen van de kerkhervorming berijmd, om iets te beoefenen van die gemeenschap der heiligen, iets te ervaren van die eenheid van alle kinderen van God in de loop van alle eeuwen, verspreid over alle plaatsen.
Hoe? Door mee te zingen met de ervaringen van de psalmdichter, in een berijming die je gemakkelijk kunt onthouden, word je een beetje tijdgenoot en lotgenoot van de schrijver. Dit betekent voor Gods kinderen dat ze soms een diepe eenheid ervaren met – om een voorbeeld te geven – de dichter die Psalm 116 schreef. Natuurlijk zijn de omstandigheden van jouw leven heel verschillend van de situatie van de schrijver, maar toch kun je dezelfde dingen meemaken in je geest!
Al heb jij niet de ervaring dat iemand jou naar het leven staat (en de meeste lezers van dit boek hebben deze ervaring nog nooit gehad), toch kun je iets van die angst meebeleven waarover Psalm 116 het heeft:
Banden des doods hadden mij omvangen,
Angsten der hel hadden mij getroffen.
Hoe kan dat? Lees maar vraag & antwoord 44 van de Heidelbergse Catechismus:
Dat ik in mijn hoogste aanvechtingen verzekerd ben en mij gans en al vertroost, dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, waarin Hij in heel Zijn lijden, maar in het bijzonder aan het kruis, gezonken was, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft.
De predikant-dichter uit Deventer, Jacobus Revius (1586-1658) heeft van de 150 Psalmen een berijming gemaakt:
Ik heb de Heer’ lief, want Hij geeft gehoor
Mijn droeve stem en mijn weemoedig klagen.
Ik wil de Heer’ aanbidden al mijn dagen,
Omdat Hij neigt tot mij Zijn gunstig oor.
De felle strik des doods had mij om-vaan.
Ik was geraakt in bangigheid der helle.
Verslagenheid en hartzeer kwam mij kwellen.
Toen riep ik dus de Naam des Heeren aan:
“O Heer’, verlos mijn ziele van de dood.”
En ik bevond dat Hij was zeer weldadig,
Rechtvaardig en ook niettemin genadig:
Die wel bewaart d’ eenvoud’ge in de nood.
Want toen ik lag, door jammer uitgeteerd,
Toen hielp mij God. Dus keer, o ziele, weder
Tot uwe rust en leg uw zorgen neder,
Omdat de Heer’ doet al wat gij begeert.
Gij hebt mijn ziel bevrijd uit dodes pijn;
Mij ogen van geween, mijn voet voor glijden.
Dus zal, o Heer’, mijn wandel t’ allen tijde
Voor U in ’t land der levendigen zijn.
Hoe zal ik de weldaden van de Heer’
Vergelden? De drinkbeker zal ik vaten
Der zaligheid, en nimmer onderlaten
Des Heeren Naam te geven dank en eer.
Ik wil de Heer’ aanroepen dag op dag.
Door mijnen mond wordt Zijnen Naam verheven.
Ik wil de Heer’ al mijn beloften geven,
Dat het Zijn volk aanzien en horen mag.
Een Amsterdamse uitgever en boekverkoper, Johannes Boekholt (1656-1693) heeft een berijming gemaakt van Psalm 116 (de Bijbeltekst is onderstreept):
Ik heb lief, want de Heere heeft verhoord
Mijn droeve stem, mijn smekingen en klagen.
Want Hij neigt nu Zijn oren in dees’ dagen
Tot mij, die steun en hope op Zijn woord.
Dus zal ik Hem Die mij zo heeft bevrijd,
Aanroepen in mijn dagen die ‘k nog leve.
Banden des doods die hadden mij omgeven,
Omvangen. En de angst der hellestrijd
Die hadden mij getroffen en ik vond
Benauwdheid ende duizend droefenissen,
Maar ik riep aan in al dees’ duisternissen
Des Heeren Naam uit mijnes harten grond.
Ik zeggende: “Och Heere, Heer’ bevrijd
Mijn arme ziel.” De Heere is genadig
En rechtvaardig en over veel weldadig.
En onze’ God is ontfermend allertijd.
De Heere Die bewaart door Zijn genaad’
D’ eenvoudigen, die op Zijn goedheid wachten.
Ik was als uitgeteerd van al mijn krachten,
Doch Hij heeft mij verlost van alle kwaad.
O gij, mijn ziel, die op de Heer’ betrouwt,
Keer nu toch weer, keer weder tot uw ruste,
Want de Heere, daar g’ u veel in verluste,
Heeft aan u welgedaan, ‘t geen gij aanschouwt.
Want Gij, o Heere, hebt mijn ziel gered,
Ja, van de dood, mijn ogen van veel tranen,
En mijnen voet, Gij, Die mijn weg komt banen,
Van aanstoot, dat ik vrij mijn treden zet.
Ik zal nu treên en wand’len overal
Voor ’t aangezicht des Heeren in de landen
Der levenden, en met veel offeranden
Ik dan mijn God verherelijken zal.
Een paar geleden bracht de GBS een herdruk uit van de Duitse berijming van Matthias Jorissen, uit 1818. Hier een paar verzen uit Psalm 118.
Dankt, dankt dem Herrn, jauchzt volle Chöre,
denn Er ist freundlich jederzeit.
Singt laut, dass Seine Güte währe
von Ewigkeit zu Ewigkeit.
Jauchz, Israel, und bring Ihm Ehre!
Er zeigte es dir jederzeit;
frohlock, dass Seine Gnade währe
von Ewigkeit zu Ewigkeit.
Der Herr ist meine Hilf und Stärke.
Mein Psalm singt Seine Treu und Macht.
Mein Heiland hat durch große Werke
Sieg und Erlösung uns gebracht.
Nun jauchzen meines Gottes Knechte,
daß ihre Hütt davon ertönt:
Gelobt sei unsers Gottes Rechte,
die uns mit Sieg und Frieden krönt!
Die Rechte Gottes ist erhöhet,
die Rechte unsers Gottes siegt;
der Fromme, der nun sicher stehet,
frohlocket, daß der Feind erliegt.
Ich sterbe nicht, ich werde leben
durch Den, Der mich erlöset hat;
ich will die Werke froh erheben,
die der Erbarmer für mich tat.
Der Stein, Den einst die Tempelbauer
verschmäht, ist Eckstein in der Höh;
das dringt den denkenden Beschauer,
daß er nach Ihm in Ehrfurcht seh.
Von unserm Gott ist das geschehen.
Wie herrlich ist, was Er getan!
Wir können dieses Wunder sehen
und beten Seine Allmacht an.
Psalm 122
Ich freu mich, wenn man zu mir spricht:
Laßt uns zum Hause Gottes gehn!
Bald werden unsre Augen sehn,
Jerusalem, dein herrlich Licht!
Bald gehn wir, uns in dir zu freun,
zu deinen hohen Toren ein.
Dein Bau, o Salem, ist vollführet!
Du bist die Stadt, von Gott erbaut,
wo jeder mit Verwund‘rung schaut,
wie dich die Pracht und Ordnung zieret.
* * *
Dorthin seh ich die Stämme ziehn,
Erlöste zum Gedächtnisfest
des Gottes, Der sie hat erlöst,
zu rühmen Den, Der Heil verliehn.
Hier thronet die Gerechtigkeit
auf Davids Stuhl, von Gott geweiht.
Hier kann kein Unrecht mehr betrüben.
O Salem, dir sei Glück und Heil,
dein Segen werde derer Teil,
die dich von Grund des Herzens lieben!
* * *
In deinen Mauern Friede wohn,
in deinen Häusern Sicherheit!
Sei du der ganzen Erde Freud!
Werd aller Städte Ruhm und Kron
und wachse fort in stolzer Ruh!
Dies wünscht mein wallend Herz dir zu
um meiner Freund und Brüder willen.
Ich suche stets dein Wohlergehn,
daß Heil und Segen dich erhöhn,
um unsers Gottes Tempels willen.
Een land waarmee wij als Nederlanders ons altijd nauw verbonden voelden, was Zuid-Afrika. Vanaf dat in 1652 Nederlanders daar een kolonie stichtten, zijn er ook Psalmen in de zondagse erediensten gezongen. Tot 1775 zong men de berijming van Petrus Datheen. Vanaf dat jaar voerde men de ‘nieuwe rijm’ in, de statenberijming van 1773 – die we in de gereformeerde gezindte over het algemeen nog zingen. In de twintigste eeuw werd meer en meer het verlangen gevonden om een eigen berijming te hebben, en wel in de taal van het volk, het Afrikaans. Een begaafde dichter van onverdacht gereformeerde overtuiging was ds. Jakob Daniël du Toit (1877-1953). Zijn dichtersnaam was Totius. In 1937 kwam zijn Psalmberijming uit.
1. Juig, al wat leef, juig voor die Heer:
Dien God met blydskap, gee Hom eer;
Kom nader voor Sy aangesig,
En prys Hom met ’n lofgedig.
2. Die Heer’ is God, erken dat Hy
’n Eie volk vir Hom berei,
’n Volk om Hom te dien en vrees
En skape van Sy wei te wees!
3. Gaan deur Sy poorte in met lof,
Met lofsang in Sy tempelhof;
Kom in Sy huis, o bondsvolk saam;
Verhef Sy lof en prys Sy Naam.
4. Want goedertieren is die Heer’;
Sy goedheid eindig nimmermeer;
Sy trou en waarheid hou hul krag
Tot in die laaste nageslag.
Hier Psalm 130 in de berijming van ds. Jakob Daniël du Toit.
Uit dieptes gans verlore
Van redding ver vandaan,
Waar hoop se laatste spore
In wanhoop my vergaan;
Uit diep van donker nagte
Roep ek, o Heere, hoor
En laat my jammerklagte
Tog opklim in U oor.
As U, o Heer’, die sonde
Na reg wou gadeslaan,
Wie sou ’n enk’le stonde
Voor U, o Heer’, bestaan?
Maar nee, daar is vergewing
Altijd by U gewees;
Daarom wordt U met bewing
Reg kinderlik gevrees.
Soos ‘n wagter op die mure
As wagter uitgestel
Gedurigdeur die ure
Met sy gedagtes tel,
So wag my siel, en sterker,
Gedurig op die Heer’
Tot Hy, die Ligbewerker,
Die nag in daagraad keer.
Hoop, Isrel, in jou klagte,
Vertrou, o volk, wat treur!
Sy guns verduur die nagte,
Sy heil breek eind’lik deur.
Dan skyn ‘n soete vrede:
Gans Israel wordt vry
Van ongerechtighede.
Heer’, doen ook so aan my!
Psalm 84 vers 3, 4 (Totius)
Welsalig is die mensekind
Wat al sy sterkt’ in U mag vind,
En op mag gaan na Sions hoogte.
Wanneer hul haas van dors verkwyn,
Dan is die HEER self hul Fontein
Waar dorsland smag van somerdroogte.
Ook sal ‘n reën hul daar oordek
Wat hul tot nuwe lewe wek.
* * *
Hul sal van krag tot krag steeds gaan
Totdat hul voet in Sion staan:
Geeneen wat daar nie sal verskyn nie.
Let, HEER’ der leërskare, let
Op my geroep, hoor my gebed,
En laat my nie in druk verkwyn nie.
Leen my ‘n toegeneë oor;
O Jakobs God, geef my gehoor!
Psalm 89 vers 1, 2 (Totius)
Van goedertierenheid sal ek vir ewig sing,
En aan U trou, o HEER’, altyd my hulde bring;
Want soos ‘n tempel wat op vaste grond verrys het,
So rys die eew’ge guns wat U aan ons bewys het;
En soos die hemelboog nooit uit sy stand sal wyk nie
So seker sal U trou nooit wankel of beswyk nie.
* * *
“Ek het My trouverbond”, so het die HEER’ gespreek,
“Met Dawid opgerig, en sal dit nooit verbreek.
Uit vrye guns sal dit My nimmermeer bero