Psalm 113

Vers 1
Gij 's HEEREN knechten, looft den HEER;
Looft Zijnen naam, verbreidt Zijn eer;
De naam des HEEREN zij geprezen;
Zijn roem zij door 't heelal verbreid,
Van nu tot in all' eeuwigheid;
Men loov' 't aanbidd'lijk Opperwezen. 

Vers 2
Van waar de zon in 't oosten straalt,
Tot waar z' in 't westen nederdaalt,
Zij 's HEEREN name lof gegeven.
De HEER is boven 't heidendom;
Zijn heerlijkheid, bekend alom,
Is boven zon en maan verheven. 

Vers 3
Wie is gelijk aan onzen HEER?
Aan God, die, tot Zijn eeuwig' eer,
Zijn troon gevest heeft in den hemel?
Die, daar Hij 't wereldrond gebiedt,
Van Zijnen hogen zetel ziet
Op 't laag en nietig aards gewemel? 

Vers 4
Wie is aan onzen God gelijk?
Die armen opricht uit het slijk;
Nooddruftigen, van elk verstoten,
Goedgunstig opheft uit het stof,
En hen, verrijkt met eer en lof,
Naast prinsen plaatst en wereldgroten? 

Vers 5
Wie roemt niet 's HEEREN wond're trouw,
Die mildelijk d' onvruchtb're vrouw,
Op hare beê, een blijde moeder
Van liev' en frisse telgen maakt,
En dus voor aller welzijn waakt?
Men loov' den groten Albehoeder! 

Samenzang Psalm 113  Tekst en beeld Psalm 113

Psalm 113 zingen

Psalm 113 en jij 

SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP

Psalm 113

1 Hallelujah! Looft, gij knechten des HEEREN! looft den Naam des HEEREN.

2 De Naam des HEEREN zij geprezen, van nu aan tot in der eeuwigheid.

3 Van den opgang der zon af tot haar nedergang, zij de Naam des HEEREN geloofd.

4 De HEERE is hoog boven alle heidenen, boven de hemelen is Zijn heerlijkheid.

5 Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont.

6 Die zeer laag ziet, in den hemel en op de aarde.

7 Die den geringe uit het stof opricht, [en] den nooddruftige uit den drek verhoogt;

8 Om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen Zijns volks.

9 Die de onvruchtbare doet wonen met een huisgezin, een blijde moeder van kinderen. Hallelujah!