Psalm 3
Vers 1
Hoe vreeslijk groeit, o God,
Het saamgezworen rot
Dergenen, die mij drukken;
Zij maken niet alleen
Den opstand algemeen,
Om mij mijn kroon t' ontrukken;
Maar velen doen van mij,
Hoe bitter ik ook lij',
Nog deze smaadtaal horen:
"God zal hem nu niet meer
Verlossen, als weleer;
Hem is geen heil beschoren."
Vers 2
Maar, trouwe God, Gij zijt
Het schild, dat mij bevrijdt,
Mijn eer, mijn vast betrouwen;
Op U vest ik het oog;
Gij heft mijn hoofd omhoog,
En doet m' Uw gunst aanschouwen.
'k Riep God niet vrucht'loos aan;
Hij wil mij niet versmaân
In al mijn tegenheden;
Hij zag van Sion neer,
De woonplaats van Zijn eer,
En hoorde mijn gebeden.
Vers 3
Ik lag en sliep gerust,
Van 's HEEREN trouw bewust,
Tot ik verfrist ontwaakte;
Want God was aan mijn zij';
Hij ondersteunde mij
In 't leed, dat mij genaakte.
Ik zal, vol heldenmoed,
Daar mij Zijn hand behoedt,
Tienduizenden niet vrezen;
Schoon ik, van allen kant,
Geweldig aangerand
En fel geprangd moog' wezen.
Vers 4
Sta op, verlos mij, HEER!
Gij hebt, o God, weleer
Getoond voor mij te waken,
Mijn haters onderdrukt;
En mij 't gevaar ontrukt;
Gij sloegt hen op de kaken,
Verbrekend onverwacht
Hun tanden door Uw macht;
'k Heb d' overhand verkregen.
Gij, HEER, alleen, Gij zijt
Verwinnaar in den strijd,
En geeft Uw volk den zegen.
Samenzang Psalm 3 Tekst en beeld Psalm 3
SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP
Psalm 3
1 Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op.
2 Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela.
3 Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.
4 Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela.
5 Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
6 Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten.
7 Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.
8 Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela.