Psalm 127
Vers 1
Vergeefs op bouwen toegelegd;
Vergeefs, om 't huis voltooid te zien,
Gezwoegd, gezweet, o arbeidsliên,
Zo God Zijn hulp aan 't werk ontzegt.
Vergeefs, o wachters, is uw vlijt,
Zo God niet zelf de stad bevrijdt.
Vers 2
Vergeefs van 's morgens vroeg geslaafd
Tot 's avonds, en het brood der smart
Gegeten, met een angstig hart;
Vergeefs den gansen dag gedraafd;
God geeft het, hoe een ander schraap',
Dien Hij bemint, als in den slaap.
Vers 3
Zo gaat het elk, dien God bemint.
Wie kind'ren voortbrengt tot Gods eer,
Verkrijgt een erfdeel van den HEER;
Wie zich met kroost gezegend vindt,
Dat zich oprecht en dankbaar toont,
Ziet al zijn zorg naar wens beloond.
Vers 4
Gelijk de pijlen in de hand
Eens sterken helds, die, fier en blij,
Door hunne kracht zijn weêrpartij
Doet zwichten voor zijn tegenstand;
Zo zijn ook, tot der vaad'ren vreugd,
De brave zonen hunner jeugd.
Vers 5
Welzalig hij, die als een held,
Deez' pijlen in zijn koker gaart,
En zijne zonen ziet gespaard;
Zij zullen, schaamrood noch ontsteld,
Het hoofd den weêrpartijd'ren biên,
En in de poort voor hen niet vliên.
SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP
Psalm 127
1 Een lied Hammaaloth, van Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter.
2 Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminden [als] [in] den slaap geeft.
3 Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning.
4 Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd.
5 Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.