Psalm 133
Vers 1
Ai ziet, hoe goed, hoe lief'lijk is 't, dat zonen
Van 't zelfde huis, als broeders, samen wonen,
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.
Vers 2
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d' olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.
Vers 3
Waar liefde woont, gebiedt de HEER den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.
SV | HSV | KJV | FR | DU | AFR | ESP
Psalm 133
1 Een pelgrimslied, van David. Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het dat broeders ook eensgezind samenwonen.
2 Het is als de kostelijke olie op het hoofd, die neerdruipt op de baard, de baard van Aäron, die neerdruipt op de zoom van zijn priesterkleed.
3 Het is als de dauw van de Hermon die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de HEERE de zegen en het leven tot in eeuwigheid.