De Wet - gebod 1 - afgoden
Psalm 16 : 2
Maar 't heilig volk, dat op deez' aarde leeft,
Dat heerlijk volk, mijn lust, ontvangt al 't voordeel.
De snode schaar, die rijke giften geeft
Aan and're goôn, verzwaart de smart in 't oordeel.
'k Zal op 't altaar hun offerbloed niet plengen,
Noch ooit hun naam op mijne lippen brengen.
Samenzang Psalm 16 Tekst en beeld Psalm 16
Gekoppelde kernwoorden
De wet: het eerste gebod en de afwijzing van afgoden
Het eerste gebod, "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben" (Exodus 20:3), vormt de basis van de tien geboden en benadrukt Gods exclusieve recht op aanbidding. Het gebod is een oproep tot absolute trouw aan de HEERE, de enige ware God, en een afwijzing van alle vormen van afgoderij. Afgoden zijn alles wat een plaats inneemt in het hart die alleen God toebehoort, zoals Paulus zegt: “Doodt dan uw leden... de hebzucht, die afgoderij is” (Kolossenzen 3:5).
In de Bijbel worden afgoden vaak afgebeeld als nutteloos en bedrieglijk. Jesaja 44:9-20 bekritiseert de dwaasheid van afgoderij: mensen maken beelden van hout, dat deels als brandstof wordt gebruikt, en vereren die als goden. Deze spot benadrukt dat afgoden de Schepper nooit kunnen vervangen. Ze bieden geen redding, hulp of ware voldoening.
De Heidelbergse Catechismus legt uit dat het eerste gebod vraagt om een leven van exclusieve liefde, vertrouwen en gehoorzaamheid aan God (Zondag 34). Het verbiedt niet alleen het dienen van zichtbare afgoden, maar ook het vertrouwen op iets anders dan God, zoals rijkdom, macht of zelfs eigen inspanningen.
Theologen als Matthew Henry en Luther benadrukken dat afgoderij niet alleen een probleem van het oude Israël was, maar ook een voortdurende verleiding voor moderne gelovigen. Alles wat ons vertrouwen wegtrekt van God wordt een afgod. Daarom roept dit gebod ons op om ons hart voortdurend te onderzoeken en ons volledig te richten op de ware God.
Praktisch gezien is het eerste gebod een oproep om God in alles te erkennen, Hem alleen te vrezen, lief te hebben en te vertrouwen. Zoals Psalm 115:4-8 duidelijk maakt, zijn afgoden dood en krachteloos, terwijl de levende God trouw en machtig is om te redden. Het is een uitnodiging om met een toegewijd hart te wandelen voor Zijn aangezicht, zonder verdeeldheid of compromis.