Bevelen van Jezus in Johannes 2
Auteur: ds. W. Pieters
Het derde bevel dat we in het evangelie naar Johannes uit Jezus’ mond vernemen, staat in hoofdstuk 2. Het is de geschiedenis van het wonder dat water in wijn verandert.
Jezus geeft twee bevelen: “Vul de watervaten met water” en: “Schep nu, en draag het tot de hofmeester.”
De watervaten waarover het hier gaat, hadden een inhoud van ongeveer honderd liter. Er stonden er zes: bij elkaar maakte Jezus dus zeshonderd liter wijn…!
Dat water wijn wordt, is niet zo vreemd. Dat gebeurt wereldwijd elke dag: de wijnstok maakt van wijn druivensap en dat verandert naar verloop van tijd in wijn. Deze kracht heeft de Schepper in de natuur gelegd. Maar dat het op deze manier gebeurt, is wel uitzonderlijk.
Wat moeten wij met deze bevelen?
Wanneer Jezus op het punt staat naar de hemel te gaan, zegt Hij tegen Zijn discipelen: leer de mensen die jullie tot Mijn discipelen maken, alles te onderhouden wat ik jullie heb geboden.
Wanneer we nu dit bevel lezen van Jezus aan het bedienend personeel op de bruiloft, vragen we ons niet af: moesten de discipelen dit bevel ook doorgeven aan de nieuwe discipelen uit de joden en uit de heidenen? We begrijpen direct dat dit een eenmalige gebeurtenis is, die wij niet hoeven na te volgen, tenzij God van plan is opnieuw zo’n wonder te verrichten.
Daarom is het nu de tijd om eens na te denken over de vraag hoe wij de Bijbel moeten en mogen toepassen op ons eigen leven; zowel wat betreft de beloften van God aan zekere mensen gedaan, als wat betreft de bevelen van God in allerlei omstandigheden gegeven.
Eenmaligheid van de Schrift
God zegt tegen Abram: “Ga uit uw land, en uit uw stam, en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal.” Tegen David zegt Hij dat hij de Filistijnen moet aanvallen. En Jezus zegt tegen de rijke jongeling (Lukas 18 vers 22): “Verkoop alles wat u hebt en deel het onder de armen.” We voelen wel aan dat wij niet net als Abram alles moeten verlaten en niet net als de rijke jongeling alles moeten verkopen. Maar waarom moeten we sommige bevelen wél en andere niet opvolgen?
De Bijbel is Gods Woord voor alle eeuwen, ook voor óns. Dat betekent dat God ons iets zegt door alles wat in dat Boek staat.
De Bijbelgeschiedenissen zijn zichtbare preken Wie God is en hoe Hij met mensen omgaat, wat Hij ze belooft en wat Hij ze beveelt. Waarom liet God deze geschiedenissen opschrijven? Niet om ons te vertellen dat Hij aan ons precies hetzelfde belooft wat Hij belooft aan iemand als Abram (“Ik zal u tot een groot volk maken”) of als David (“De HEERE geeft u te kennen, dat de HEERE voor u een huis – dynastie – maken zal”).
Toepasbaarheid van de Schrift
Waarom zijn die geschiedenissen dan wél opgeschreven? Omdat we er iets van kunnen leren. We kunnen erin zien hoe God met mensen omgaat en onder de leiding van de Heilige Geest kunnen we dan door het geloof conclusies trekken voor ons eigen leven, wat de Heere óns belooft en wat Hij óns beveelt.
Om bij de twee genoemde beloften in het Oude Testament te blijven: wij weten hoe God na eeuwen deze beloften vervulde – en dus leren we eruit: God is getrouw, op Hem kun je aan!
Nu terug naar de bevelen in Johannes 2. Wij hoeven ze niet op te volgen, maar we leren er wel uit: wát God in Zijn Woord ons ook beveelt (vooral in de brieven van de apostelen), dat moeten we zonder tegenspreken en zonder nieuwsgierig vragen dóen, meteen. Zonder dat we weten hoe het uitvalt en wat er precies gebeurt: gehoorzamen! En de uitkomst aan God overlaten.
Verder: deze geschiedenis van het grote wonder dat Jezus water in wijn verandert, leert ons wel wat. Het huwelijksformulier zegt: “De Heere Jezus Christus heeft het huwelijk zo hoog geëerd, met Zijn aanwezigheid, giften en wondertekenen te Kana in Galilea, om daarmee te betuigen dat de huwelijke staat eerbaar gehouden behoort te worden door allen, en dat Hij de getrouwden Zijn hulp en bijstand altijd wil bewijzen, ook wanneer men dit allerminst verwacht.”
Wat moet je nu met dit bevel doen?
Geloof hechten aan Zijn hulpvaardigheid en je nood aan Hem vertellen in de vaste verwachting dat Hij machtig en gewillig is je te helpen, zoals Hij nuttig vindt.
'Neem deze dingen van hier weg; maak niet het huis van Mijn Vader tot een huis van koophandel.'
Het vierde bevel dat we in het evangelie naar Johannes uit Jezus’ mond vernemen, staat ook in hoofdstuk 2. Het is de geschiedenis van de tempelreiniging (vers 14-16).
Jezus maakt een zweep van touw en jaagt handelaars en geldwisselaars de tempel uit. Hij geeft twee bevelen: “Neem deze dingen van hier weg; maak niet het huis van Mijn Vader tot een huis van koophandel.”
Wat moeten wij met dit bevel?
Opvolgen! Alleen, de tempel staat er niet meer. Dus komt meteen de vraag: hoe moeten en mogen we dat handen en voeten geven in onze tijd? Is er nu een ‘huis van Mijn Vader’? Is het kerkgebouw de opvolger van de tempel?
We lezen in Jesaja 56 vers 7:
“Die zal Ik ook brengen tot Mijn heilige berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken.”
Een kerkgebouw doet ook dienst als gebedshuis. Na de verwoesting van de tempel, zo’n veertig jaar nadat Jezus op aarde was, door de legioenen van de Romeinen, is er geen heiligdom meer geweest. God wil dat ook niet. Dat kunnen we duidelijk lezen in Johannes 4 vers 21-23:
“Jezus zei tot haar: “Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem, de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden. Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook zulken die Hem zo aanbidden.””
Wij moeten en mogen dus overal de Heere benaderen in gebed. De geschiedenis van de tempelreiniging nu, leert ons dat we bij het biddend naderen tot God, alles moeten wegdoen wat onheilig is.
Daar gaat het nu over: men maakte van de dienst des Heeren een markt, een vorm van koophandel en financiële winst. En daar is de Heere erg op tegen.
Hier hebben we meteen een toepassing, die we kunnen maken naar de tijd van nu en ons eigen leven.
Geld en kerk
Er zijn weinig dingen die zoveel invloed uitoefenen als geld. Ook in de kerk. Ook in het leven van christenen. Hoe gaan we ermee om?
Wat was er eigenlijk verkeerd aan het kopen en verkopen van offerdieren? Mensen die van ver kwamen, konden toch niet heel de reis dat offerdier meenemen?! En het geld van Joden die uit Egypte of zo kwamen, was geen munt die men in de tempel kon gebruiken, en dus waren er wisselaars. En ook daarvan kun je alleen maar met gefronste wenkbrauwen je afvragen: wat is er nu verkeerd aan om in dienst van de tempel buitenlands geld te wisselen voor tempelgeld?!
Waar het ten diepste op vast zat, was: geld was nummer één geworden. Als geld een middel is om de Heere te dienen, is er niets mis mee. Als geld echter doel wordt, en de Heere en Zijn dienst, eventueel een middel om geldelijk voordeel te krijgen, dán is geld zonde geworden. En dát was nu net het geval in de tempel van Jezus’ dagen.
Vanmorgen las ik in het boek van ds. A.C. Uitslag, Thuis in de wereld!?, wereldgelijkvormigheid in de gereformeerde gezindte, een stelling in het hoofdstuk ‘woningbezit en woninginrichting’. Een stelling is niet bedoeld om als vaststaande waarheid te slikken, maar als aanzet tot een gesprek of om over na te denken. Hij schrijft: een christen bezit geen vakantiewoning.
Hoe je hier ook over denkt, in ieder geval is het de moeite waard om te overwegen, zeker als je in de kerk werkt, of de dingen van God voor jou een middel zijn om aan de kost te komen, eventueel om rijk te worden, óf dat je eerlijk de dingen van God als nummer één ziet, en geld en goed als weliswaar noodzakelijk, maar toch echt niet belangrijk.
Ten slotte laat dit bevel van Jezus ons ook tegelijk in Zijn hart zien. Twee dingen:
- Hij heeft totaal niets met geld en goed
- Hij noemt God Zijn Vader, en toont hier als tussen de regels door dat Hij Gods Zoon is.
Er is een unieke relatie tussen Hem en God de Vader.
Voor ons zitten hier twee vragen in:
- lijk ik op Jezus in heilige onverschilligheid over geld en goed?
- aanbid en vereer ik Jezus als de Zoon van God?