Bijbelcatechisatie Deuteronomium
Auteur: ds. W. Pieters
Het Latijnse woord "deuteronomium" betekent: tweede wet. Mozes herhaalt de wet, die hij op Sinaï had doorgegeven. En herhaling is niet overtollig, aangezien we de dingen van de Geest zomaar weer kwijt zijn. Daarom herhaalt Paulus soms ook dingen en zegt (Filippenzen 3 vers 1): het is mij niet verdrietig en het is u zeker. De HEERE wil dat Zijn Wet in het geheugen en in het hart wordt ingeprent. We mogen die nooit vergeten. Als we dat wel doen, doen we dat tot grote schade van onszelf. De Wet des HEEREN is volmaakt, ons ten goede. Daarom kan de dichter jubelen: hoe lief heb ik Uw Wet, zij is mijn betrachting de ganse dag. Dan vind je het geen bezwaar om die te overpeinzen en dus ook niet om die twee keer te horen. De herhaling is dan een vermaak.
Veel in dit Bijbelboek doet ons denken aan een preek, een toespraak. Mozes houdt een preek tot het verzamelde volk, dat nu aan de grenzen van het beloofde land is gekomen. Hoe ernstig blijkt hij de heiligheid Gods op te vatten.
Mozes beijvert zich er zeer voor dat het volk een besef heeft van Gods majesteit en heerlijkheid. Tevens bepaalt hij zijn hoorders gedurig bij hun nietigheid en onbelangrijkheid. Ze moeten zich maar niets verbeelden. Dit gevaar is wel aanwezig, omdat God dit volk heeft uitverkoren tot Zijn volk. En in latere eeuw zeggen ze: de HEERE heeft ons uitverkoren, omdat we beter waren dan anderen.
... Zo is dit vijfde boek van Mozes, dat door de Heilige Geest hem is ingegeven, een duidelijk bewijs van Gods blijvende zorg voor Zijn volk.
We vinden naast een herhaling van Gods geboden (die veertig jaren terug al zijn gegeven) ook nieuwe voorschriften en daarbij veel vermaningen, opwekkingen en beloften.
Ernstig en soms dreigend is de taal, maar steeds weer gericht op het uiteindelijke welzijn van de Israëlieten.
De inhoud van het boek Deuteronomium
1 Mozes brengt het volk Gods goedheid in herinnering en tevens hun God-tergende ongeloof, waarmee ze hun behoud verijdelen. Hier zien we duidelijk hoe vreselijk de macht van ons wantrouwend ongeloof is!
2 Dit verhaal is nog lang niet af. Een 'opfrisser' van ons geheugen is nodig. Zo doen de profeten later ook, opdat we niet zouden vergeten wie we zijn geweest, zodat we ons nimmer verhovaardigen tegenover onze God.
3 Mozes verhaalt - en duidelijk klinkt zijn stem verwijtend! - dat hij niet mee zal mogen om het land Kanaän te bezitten, vanwege de zonden van het volk.
4 Ernstig vermaant de grijze leider zijn volk dat ze met Gods verbond niet zullen spotten, maar dat ze Hem trouw blijven. Hij verhaalt de wetgeving nog eens, opdat het volk de HEERE vreest.
5 De Tien Geboden worden herhaald, met een paar kleine aanvullingen.
6 Met nadruk wordt het volk gewezen op zijn verantwoordelijkheid om kinderen te onderwijzen, de hele dag door, 'spelenderwijs'.
Waarschuwing tegen afgoden.
7 De oorspronkelijke inwoners moeten worden uitgeroeid, maar er zullen er ook van overblijven, die tot beproeving zullen zijn, of het volk de Heere zal dienen of niet. De Israëlieten hoeven er echter niet bang voor te zijn, want de HEERE Zelf zal ze beschermen.
8 Het terugdenken aan de uittocht en de woestijnreis is zeer nuttig, omdat dit bewaart voor hoogmoed en zelfverheffing of valse rust. De Israëlieten hebben alle reden om zich te verootmoedigen.
9 Opnieuw wordt de zonde met name genoemd nu speciaal de zonde met het gouden kalf. Dit gebeurt, opdat de Israëlieten - en wij, die als het ware met hen meeluisteren! - zich voor Gods Aangezicht verootmoedigen.
10 Nauwgezette gehoorzaamheid aan Gods wet, in zelfverloochenende naastenliefde. Wie ernstig bedenkt, wie hij is, zal voor zijn naaste mild en gul zijn.
11 Opnieuw vermaning om de Heere te dienen. Zegen en vloek worden helder voorgesteld.
12 Afgoderij moet worden uitgeroeid en tegengegaan, mede door een centraal heiligdom, dat komt in de plaats die de Heere Zelf uitkiest. Spijswetten worden herhaald.
13 De overheid moet nauwlettend toezien dat er geen verleider of valse profeet opstaat, die het volk overhaalt om afgoden aan de hand te houden. Zelfs moet een vader of moeder zozeer Gods eer liefhebben, dat ze liever hun eigen zoon doden, dan valse godsdienst toelaten. Hier wordt het woord van Jezus (Lukas 14 vers 26) in praktijk gebracht: "Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn."
14 Wetten over onreine dieren; tienden.
15 Naastenliefde door middel van vrijheidsjaar en armenzorg worden ingescherpt.
16 De drie grote feesten nodigen het volk naar het heiligdom: het pascha, het feest der weken (zeven weken na pascha = pinksteren) en het loofhuttenfeest.
17 De rechtspraak wordt geregeld en over het koningsambt wordt het nodige gezegd (onder andere, dat de koning steeds moet studeren in de Wet des HEEREN, om Hem te leren vrezen).
18 Goede zorg voor de priesters. Occulte krachten niet toelaten. Deze duivelse zaken worden niet ontkend, er wordt niet om gelachen, maar ze worden verboden. In plaats van toverij geeft de Heere Zijn volk Zijn wil te kennen door een Profeet. Dit is de Christus, de Grote Profeet, - ook het ambt van alle profeten.
19 Allerlei burgerlijke zaken worden geregeld, waarin we de goede zorg des Heeren duidelijk zien, ook ligt er een model / voorbeeld in voor ons, hoe wij het maatschappelijke leven hebben in te richten. Voorbeeld een valse getuige: hij moet zelf de straf ontvangen die hij een ander op zijn nek wil schuiven (denk aan Haman ten opzichte van Mordechai).
20 Allerlei wetten, die ons bij nauwkeurige bestudering veel zeggen over 'hoe wil God de Tien Geboden in de praktijk gebracht zien?' Ook voor de moderne oorlogsvoering kan hier worden geleerd hoe de burgerbevolking en het milieu moeten worden behandeld.
21 Al weet niemand, wie een doodslag heeft gepleegd, dan moet er toch verzóening plaatsvinden, omdat de Goddelijke rechtsorde is geschonden. De bloedwraak kan niet worden uitgevoerd en dus moet een dier worden geslacht.
Andere wetten komen aan de orde.
22 Een bekende wet betreffende de kleding, waarin Gods wil aangaande het zevende gebod gestalte krijgt. Ook wetten die symbolische betekenis hebben, staan er bij. Hoe moeten we hiermee omgaan? Moeten we deze Oudtestamentische wetten als afgeschaft beschouwen? Of moeten we ze strikt houden en ook voor onze naaste bindend verklaren?
23-26 Verschillende wetten (onder andere, dat een Moabietische niet in de vergadering des HEEREN mocht komen (vergelijk echter Ruth, die een stammoeder van Jezus werd); over het zwagerhuwelijk, waarvan we bij Boaz een toepassing vinden).
27 Ebal en zijn gedenkstenen, waar het volk de zegen en de vloek beaamt.
28 Zegeningen en vervloekingen worden breed uitgemeten. We zien nadrukkelijk dat God ons niet behandelt als stokken en blokken, maar als levende mensen met een eigen verantwoordelijkheid (en we moeten het niet wagen ons te verschuilen achter onze onmacht). We worden opgeroepen Hem te dienen (en daar wordt de zegen aan verbonden); en we worden gewaarschuwd Hem niet ongehoorzaam te zijn (want daar is een huiveringwekkende reeks van vreselijke vervloekingen aan verbonden). In de verstrooiing van het volk der joden, bijna 1900 jaren lang, zien we een ontzaglijke vervulling van deze heilige en rechtvaardige oordelen van God (net als in de zeventig jaren ballingschap).
29 Het verbond wordt vernieuwd, waarbij de kinderen van de gemeente zijn ingesloten (vers 11)!
30 Als het volk berouw toont, zal God verlossing zenden.
31 Jozua wordt aangesteld tot opvolger van Mozes.
32 Het lied van Mozes, tot Gods eer en tot vernedering en vertroosting van het volk.
33 De stammen worden gezegend.
34 Mozes sterft op Nebo; hij mag het aardse beloofde land zien en het door Kanaän afgebeelde hemelse Beloofde Land ingaan! God Zelf begraaft hem.
Burgerlijke wetten, hoofdstuk 22
We zien in de wetgeving voor Israëls burgerlijke leven twee dingen: (a) De kern van elk gebod, als onderdeel van de altijd geldende Zedewet, de tien Geboden. Deze kern moeten we naspeuren om onze winst ermee te doen en om daaraan onvoorwaardelijk te gehoorzamen.
(b) De praktische / concrete invulling in de situatie van toen, waarvan geldt dat die bij ons niet meer altijd zo hoeft.
Voorbeeld (1): kleding. De manier van kleding van toen hoeft nu niet te worden gedragen, maar de bedoeling van een gebod als hoofdstuk 22 vers 5 is, dat de eerbaarheid en het onderscheid tussen de beide geslachten worden gehandhaafd. Lang niet altijd is het eenvoudig, precies te zien welk gedeelte van een gebod bij de kern hoort en welk gedeelte niet.
Voorbeeld (2): vers 8 zegt ons dat iemand een balustrade op zijn (platte) dak moet plaatsen, omdat er anders iemand vanaf kan vallen, wat zijn dood kan zijn. Duidelijk is dat dit gebod bij elk balkon en bij elke galerij van een flat nog letterlijk vervuld moet worden.
Voorbeeld (3): vers 10, waarin het verboden is om met een os en een ezel tegelijk voor één ploeg te ploegen. Ik vermoed dat er een geestelijke bedoeling in ligt, waar de apostel Paulus ons in onderwijst in II Korinthiërs 6 vers 14, waar hij schrijft: "Trek niet een ander juk aan met de ongelovigen."
Voorbeeld (4): in de oogsttijd mocht een hoek van het land niet worden afgeoogst. Bedoeling: ook de sociaal armen (weduwen, gehandicapten, vreemdelingen / vluchtelingen) mochten geen honger of gebrek lijden.
Laat ons vragen om de vreze des HEEREN, opdat we de bedoeling van al Gods geboden zullen verstaan en van niet één gebod de kracht verzwakken.
Besnijdenis
Steeds wordt nadruk gelegd op de inwendige besnijdenis, die van het hart. Niet slechts in Gods eis aan Zijn volk om de voorhuid van het hart te besnijden, maar ook in Zijn heerlijke belofte (30 vers 6).
Bedoeling? Niet dat de Israëlieten de vleselijke / uitwendige besnijdenis verachten, maar dat Gods bedoeling van de uitwendige afbeelding, inwendig wordt beleefd.
Voor ons is er deze les: we mogen niet vertrouwen op ons 'gedoopt zijn', alsof dit genoeg is tot zaligheid. We hebben nodig dat de belofte des Heeren (door het verbondsteken verzegeld) door ons hartelijke wordt geloofd.
Anders staat het uitwendige van Gods verbond ons eerder in de weg, dan dat het ons een hulp is; zoals bij Saulus van Tarsen voor zijn bekering.
Als we de uiterlijke symbolen overschatten, staan ze ons in de weg. Wanneer we echter de bedoeling ervan recht verstaan, zijn ze een krachtige versterking van het (aangevochten) geloof. Ze prediken ons immers dat God heel gewillig is om ons de betekende / afgebeelde zaak te schenken; zoals hier de besnijdenis van het hart.
Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
Nee, in Deuteronomium vinden we artikel 36 niet met zoveel woorden; maar artikel 36 - waarin de taak van de overheid betreffende de dienst des HEEREN wordt omschreven - is wel gegrond mede op dit Bijbelboek. Denk vooral aan de uitermate ernstige zaak van hoofdstuk 13, waarin de overheid ook zorg blijkt te moeten dragen voor de handhaving van de zuivere leer en voor de straf van een geestelijke verleider.
Calvijn stelt de vraag of dit ook in de Nieuwtestamentische tijd nog geldt. "Als de eer van God nu nog belangrijk is", zo antwoordt hij, "dan geldt deze heilige ordening van God ook nu nog. Tegen een koning opstand plegen wordt terecht met de dood gestraft, waarom dan het opstand plegen tegen God niet met de dood straffen?"
We moeten dus ook in onze tijd aan de overheid de plicht voorhouden om alle valse godsdiensten te weren.
En we moeten in ons persoonlijke leven eerlijk kunnen zeggen dat we liever met God alle mensen tegen hebben, dan met alle mensen aan onze kant God tegen...
Kiezen Het is soms onthutsend en verbazend hoe eenvoudig de Schrift spreekt over ons kiezen voor God. Steeds weer schijnt het dat we in eigen kracht en vanuit eigen gezindheid kunnen kiezen voor de Heere. De remonstranten hebben hieruit aanleiding genomen om te zeggen dat we dat ook werkelijk kunnen. Dat is echter ten onrechte.
Het neemt echter niet weg dat de Heere het blijkbaar heel belangrijk vindt om ons van dag tot dag te bepalen bij Zijn eis dat we moeten kiezen voor Hem, voor de Zegen en het Leven. We mogen er ons niet van af maken met te zeggen: maar ik kan nu eenmaal met kiezen. Deze bewering is weliswaar rechtzinnig, maar zonder hartelijke en smartelijke inleving onwaarachtig en dus een leugen!
O, dat Gods bevel ons in de nood brengt: "Heere, wat ben ik een dwaas om deze heilzame keus niet te doen. Leer Gij mij de goede, Gode-welbehaaglijke keuze."