Wat de bijbel zegt over toorn
Auteur: ds. W. Pieters
"Als ik me niet vergis, wordt er meer over Gods genade dan over Gods toorn gepreekt. Toen ik een en ander nazag voor dit artikel, bleek mij, dat verschillende woordenboeken wél het woord `genade' bespraken, maar niet het woord `toorn'. We hangen dunkt mij niet graag een tekst aan de wand, waarin het woord `toorn' voorkomt, terwijl het wemelt van wandteksten met het woord `genade'. Dit alles is niet helemaal goed, hoe verklaarbaar ook. Het is prachtig als we Gods genade boven alles waarderen. Zij is ons genoeg in leven en sterven. Maar het is niet goed, als we nooit voor Gods toorn vrezen. Een Christendom dat verleerd heeft, bang te zijn voor de toorn Gods, deugt niet." Zo begint Prof. dr. H.J. Jager zijn artikel over de toorn van God, in het boekje Kernwoorden van het Nieuwe Testament.
In twee afleveringen wil ik iets over dit onderwerp schrijven, in het volgende nummer over de toorn van ons, en nu eerst iets over de toorn van God, uit drie verzen.
Psalm 6 vers 2: "O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid!"
Heb jij het wel eens gebeden: "O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid"? Voel jij dan iets van Gods toorn? Deze toorn van God is niet zoals van ons, vermengd met zondige hartstocht, maar rein, heilig en rechtvaardig. Deze toorn des Heeren wordt vergeleken bij een verterend vuur, een brandende oven, een alles-wegvagende storm ...
Heb jij wel eens gebeden: "O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid"? Geef eens antwoord! Want wie hier en nu niet met Gods vreselijke toorn te maken krijgt, krijgt er straks mee te maken.
Eens werd een getrouwe dienstknecht van God in China door de communistische overheid door middel van martelingen gedwongen om Christus te verloochenen. Hij beloofde dat hij aanstaande zondag zou herroepen, wat hij jarenlang had gepreekt.
Maar in die nacht deed God Zijn knecht een druppeltje gevoelen van Zijn eeuwige toorn en toen riep hij uit: o, liever 25 jaren in een concentratiekamp, dan één ogenblik onder deze toorn Gods ...!
De volgende morgen beklom hij de preekstoel en legde voor zijn Gemeente en in tegenwoordigheid van woedende overheidspersonen een getrouw getuigenis af van zijn Heiland: 25 jaren heeft hij in gevangenissen en werkkampen doorgebracht, in eenzame opsluiting zonder ooit zijn vrouw of familie te mogen ontmoeten, zonder Bijbel ... Maar niet zonder God en Zijn dierbare gunst ...!
Mattheüs 3 vers 7: "Hij dan, ziende velen van de Farizeeën en Sadduceeën tot zijn Doop komen, sprak tot hen: gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van de toekomende toorn?"
Dit tweede vers gaat over Johannes de Doper, die schijnheiligen ziet komen: ze zijn bang voor hun hachje en willen zich door middel van zijn Doop verzekeren van een toegangskaartje voor de hemel. Nou, zegt Johannes, dat zal niet gaan! U moet vruchten van bekering voortbrengen ...
Johannes bedoelt, dat we vooral niet moeten denken, dat we met een niet-Godzalig leven + Doop naar de hemel reizen; alleen zij, die met het volk Gods Hem oprecht wensen te dienen, zullen - door het geloof - zalig worden. Dan is er weliswaar niemand te slecht, maar we moeten toch geen zonden aan de hand houden!
I Thessalonicenzen 5 vers 9: "Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid, door onzen Heere Jezus Christus."
In de derde plaats lezen we over Gods toorn in een woord van de apostel Paulus. Hij roept zijn lezers op om Godzalig te leven, omdat zij niet op reis zijn naar de eeuwige toorn van God, maar omdat zij op reis mogen zijn naar de hemel, de eeuwige zaligheid.
Hoe kan dat, dat mensen niet verloren gaan? Is het niet volkomen verdiend om wèl voor eeuwig verloren te gaan en te wenen onder de ondraaglijke vlammen van Gods toorn? Ja, dat hebben wij allen verdiend, ook de jongste lezer van `De Catechisant'! En toch ...
Paulus schrijft erbij, hoe het mogelijk is, dat er toch mensen zijn, die niet verloren gaan. Dat heeft God gedaan. Daar hebben jouw ouders, predikanten of wie ook maar, niets aan toegevoegd. En hoe heeft God dat gedaan? Door de Heere Jezus Christus.
Dat betekent: wie nu eerlijk het vonnis van Gods toorn over zijn leven aanvaardt, niets meer daartegenin te brengen heeft, maar onvoorwaardelijk op de Heere Jezus vertrouwt, die zal uit vrije genade zalig worden!
Vorige keer hebben we nagedacht over de toorn van God, en wel uit Psalm 6 vers 2; Mattheüs 3 vers 7 en I Thessalonicenzen 5 vers 9. Nu zien we iets over de toorn van ons. Mogen wij toornig zijn? Hoe niet en hoe wel? We zien dat in drie vrezen.
Efeze 4 vers 26: “Word toornig en zondig niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid.”
Meestal denken we, dat je niet toornig, niet boos mag worden. Maar Paulus zegt, dat we wel toornig mogen worden, als we dan maar niet zondigen. We kunnen heel gemakkelijk zondigen, als we toornig worden, maar we kunnen blijkbaar ook toornig zijn zonder te zondigen. Hoe dan? Wanneer we op de juiste manier toornig zijn, namelijk met een Goddelijke toorn. Een toorn, een boosheid, zoals (enigszins) God die heeft. Waartegen toornt God dan? God is toornig over de zonde. Dat mogen en dat moeten wij ook zijn. We hebben daarin Christus tot Voorbeeld, Die immers ook toornig is over de zonden van de mensen. Kijk maar in Marcus 3 vers 5, waar bij de genezing van de man met de verdorde hand staat: “En als Jezus hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot de mens: strek uw hand uit.”
Hoe is dat bij ons? Zijn wij bedroefd over de zonden van onze naasten? Zijn we vertoornd over de zonden van onze naasten? hebben we de eer van God zo hoog, dat we het vreselijk vinden om zonden te zien? Zeggen we er wat van, indien mogelijk?
Maar als we terecht toornig worden bij het zien van onrecht en andere zonden, hoe kan het dan zijn, dat we in het toornen toch nog zondigen? Wel, als we niet tegelijk bedroefd zijn, is onze toorn verkeerd. Dan komt hij voort uit de verkeerde gezindheid van ons hart. We moeten in onze toorn droefheid hebben, om mildheid te bewijzen. We zijn immers niet beter.
Daarom staat er ook: laat de zon niet ondergaan over uw toorn. Dat betekent: je moet tegenover de zondaar geen wrok of haat hebben, maar hem ondanks zijn zonden liefhebben en je moet niet langer toornig zijn, dan strikt nodig is en je moet ook niet méér toornig zijn, dan nodig is.
De tweede Schriftplaats luidt:
I Timotheüs 2 vers 8: “Ik wil dan, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen zonder toorn en twisting.”
Paulus heeft het over het gebed. Hoe moeten we bidden? Met heilige handen. Hij schrijft niet voor, dat we onze handen moeten opheffen bij het bidden, maar hij sluit zich aan bij het gebruik van die tijd. Maar wel schrijft hij voor, dat die handen heilig moeten zijn. Dat we dus niet tegelijkertijd de zonden vasthouden...
De apostel legt het zelf al uit in de volgende twee woorden: zonder toorn en twist. We moeten niet op onze naaste toornig zijn. We moeten geen wrok koesteren. We moeten juist vriendelijk zijn tegen allen. De Heidelbergse Catechismus legt het in antwoord 107 als volgt voor ons neer:
God verbiedt de nijd, haat en toorn en Hij gebiedt, dat wij onze naaste liefhebben als onszelf en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen en zijn schade zoveel als ons mogelijk is verhoeden.
Hoe is 't? Hoe bid jij?
De derde Schriftplaats luidt als volgt:
Jacobus 1 vers 19: “Zo dan, mijn geliefde broeders, een ieder mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn.”
Jacobus is het helemaal eens met Paulus en ook hij vindt, dat we niet opvliegend en driftig moeten zijn. Hij zegt ondertussen ook, dat we niet zo snel het woord moeten voeren en aan een gesprek moeten deelnemen. We kunnen beter luisteren. Daar leer je van. Dat is christelijke bescheidenheid. Dit lijkt ons trouwens lang niet zo belangrijk als driftig en toornig zijn, vind je wel? Toch zet Jacobus het in één zin. Waarom? Omdat je bij snel het woord voeren ook gemakkelijk iets kunt zeggen, wat de ander boos maakt. Daarom is het goed om niet te gauw iets te zeggen.
Dat geldt wel in het bijzonder als het gaat over de dingen van God. Wat wordt er al niet geruzied over kerken en dominees! Wat zijn we ras om te spreken en traag om te horen... Precies andersom als Jacobus het schrijft...
Laat ons bidden om traag te zijn tot toorn!