Spreuken 17:7 - de jeugdbijbel in de Bijbel
Auteur: ds. W. Pieters
“Een voortreffelijke lip past een dwaas niet,
veel minder een prins een leugenachtige lip.”
Spreuken 17 vers 7
`Qui nescit dissimulare, nescit regnare.' Zo verdedigde eens een koning zijn onoprechtheid. De Latijnse spreuk betekent namelijk: wie niet weet te huichelen, weet niet te regeren.' Dus: je kunt alleen dan een goede koning of prins zijn, als je zo nu en dan eens goed kunt veinzen.
Deze uitspraak staat diametraal tegenover de woorden van Salomo. De wijze koning uit Jeruzalem leert het ons heel anders. Door de ingeving van de Heilige Geest zegt hij: een leugenachtige lip hoort niet bij een prins of koning.
Dus iemand van koninklijken bloede behoort niet te liegen.
Dat is duidelijk. Als de Prins der Nederlanden, kroonprins Willem-Alexander, een aperte onwaarheid zou spreken, zou liegen...; dan sprak iedereen er schande van.
Kun je een (toekomstige) koning wel vertrouwen, wanneer hij soms oneerlijk is?
Dat probleem hebben de Engelsen in deze tijd met hun troonopvolger en diens scheidingsaffaire.
Nu toepassen op ons persoonlijk leven. Natuurlijk, je kunt zeggen: `Ik ben geen prins; ik ben niet van koninklijken bloede!' Maar is dat wel steekhoudend? Het is zeker waar, dat de pers echt niet dezelfde aandacht zal schenken aan jouw leugens, als wanneer Koningin Beatrix fraude pleegt.
Maar jij bent ook van Koninklijke bloede!!! Jij bent van zeer hoge komaf: Adam, jouw stamvader, wordt genoemd: zoon van God. Dus Adam is zoon van de Allerhoogste Koning. En jij bent van hem weer een kind ─al ben je nòg zo diep gevallen! Past het juist ons niet, dat alle soorten van leugen en bedrog, oneerlijkheid en onoprechtheid verre van ons zijn? En dan nog veel meer, als we de christennaam dragen. Want wat Mozes zegt van het bondsvolk Israël, geldt van elke gedoopte christen (Deuteronomium 14 vers 1): “Gijlieden zijt kinderen des HEEREN, uws Gods.”
Daarom schrijft Paulus ook aan Timotheüs (tweede brief, tweede hoofdstuk, negentiende vers): “Een iegelijk, die de Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid.”
De wijze spreukendichter zegt echter ook het tegenovergestelde: bij een hoogstaand man past geen leugen, maar bij een verachtelijk mens past geen hoogdravende woorden.
Denk aan de volgende situatie: er is iemand in jullie buurt, die aan alle kanten bekend staat als een zwart-werker. En juist híj houdt een heel verhaal over eerlijk zijn...
Wat denk je dan?
Of een notoire café-bezoeker, die de loftrompet steek op de AA-beweging...
Wat denk je dan?
Dan kun je maar één ding denken: die meent er niets van!
Zo is het nu ook in het geestelijke: wanneer je in de praktijk van je leven niet echt fijngevoelig gehoorzaamt aan God en Zijn onfeilbaar Woord, maar ondertussen wel met bijbelteksten iedereen op z'n nummer weet te zetten...; dan wekt dat alleen maar weerzin.
Hoe is dat bij jou en mij?
Is ons leven werkelijk een voorbeeld van zedigheid (zoals het huwelijksformulier over de pasgetrouwde huisvrouw zegt)? Ben jij een sierlijk christen? Een voorbeeld voor je gezins- en familieleden, voor je klasgenoten en collega's? Of is er op jou veel aan te merken, hoewel je natuurlijk alleen naar de beste dominees gaat en alles en nog wat bij allerlei kerken en preken weet af te keuren?
Dit zijn geen onbelangrijke vragen! Hier moet je eens eerlijk over nadenken! Heel onze godsdienstige vorm ─al is ze nog zo mooi en geweldig─ functioneert alleen maar als een vlag op een modderschuit, wanneer we niet in al onze woorden en daden ons zeer godzalig gedragen.
De eerste bede van het Gebed des Heeren luidt: “Uw Naam worde geheiligd.” Daarvan zegt de Catechismus in antwoord 122: `Geef ons ..., dat wij al ons leven, gedachten, woorden en werken, alzó schikken en richten, dat Uw Naam om onzentwil niet gelasterd, maar ge-eerd en geprezen wordt.'