Het woord Goedertierenheid in het Hebreeuws
Auteur: David Moerman
Het bekende refrein van psalm 136 luidt, in de berijming van 1773:
Want Zijn gunst alom verspreid, zal bestaan in eeuwigheid.
Zoals dhr. A. Loonstra (zie hier) een aantal jaren geleden heeft aangegeven, kan dit refrein vervangen worden door de letterlijke tekst van de Statenvertaling, zodat we zouden krijgen:
Want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid.
Dus het woord 'goedertierenheid' in de SV wordt door 1773 vertaald met 'gunst'. In de grondtekst staat het woord 'chesed', een woord dat qua betekenis moeilijk te vatten valt. In ieder geval heeft het te maken met goedheid, die zich uit naar anderen. Het veronderstelt dus een relatie.
In de tien geboden komt het woord ook voor:
Ex. 20:6: En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
De Statenvertaling heeft het woord hier met 'barmhartigheid' vertaald. Eigenlijk kent het Hebreeuws voor barmhartigheid een ander woord, 'rachamiem'. De barmhartigheid in Exodus 20:6 is hetzelfde als de goedertierenheid van Psalm 136. De twee woorden rachamiem en chesed overlappen in betekenis, maar chesed is iets rijker: het bevat ook het element van genade. In Ex 20:6 wordt de chesed van God tegenover de liefde van de Zijnen gezet, en ook liefde is een onderdeel van de betekenis van chesed.
In Exodus 34:6, waarin God Zelf Zijn deugden benoemt, komt ook het woord chesed voor, samen met de synoniemen barmhartig en genadig:
Ex. 34:6: HEERE, HEERE, God, barmhartig (rachoem, van rachamiem) en genadig (chen), lankmoedig (letterlijk 'traag tot toorn') en groot van weldadigheid (chesed) en waarheid (emet, gerelateerd aan ons woord 'amen').
Het is dus duidelijk dat chesed niet louter barmhartigheid of genade betekent, maar een deugd die daar nog apart bij genoemd kan worden. Wellicht kan worden gesteld dat, in het geval van God Zelf, Zijn chesed tot de mensen de bron is van Zijn barmhartigheid en genade.
In de Bijbel wordt het woord chesed niet alleen gebruikt met betrekking tot Gods verhouding met de mensen, maar ook tot de verhouding van mensen onderling. Koningen kunnen bijvoorbeeld goedgunstigheid betonen aan onderdanen (2 Samuel 9:1, David en Mefiboseth). Maar in Psalm 149:1 (en 5) worden mensen genoemd voor wie de chesed een stijl van leven is geworden, ze worden in de Statenvertaling 'gunstgenoten', chasidiem, genoemd:
Ps 149:1 Hallelujah! Zingt den HEERE een nieuw lied; Zijn lof zij in de Gemeente [Zijner] gunstgenoten.