De wet van Mozes en jij: Licht en hogepriesterlijke kleding
Auteur: ds. W. Pieters
Licht is een heel belangrijke zaak. Niet alleen de zon verspreidt licht. Maar mensen hebben vanaf de oudste tijden gebruik gemaakt van hulpmiddelen om licht te maken. In de Bijbel komen we dat op allerlei manieren tegen. Onder andere in de dienst van de tabernakel. De Heere gaf het bevel om in de donkere ruimte van het Heilige een gouden kandelaar te zetten. Deze kandelaar had zeven armen, waarop een lichtje kon branden. Er was in die tijd geen elektrisch licht. Dat licht brandde op olie. Het was dus geen kaars. Petroleum kende men nog niet en gas evenmin. Men maakte olie op een andere manier.
Daarover gaat het in dit nummer van De Catechisant. Exodus 27 vers 20 en 21. Daar zegt God tegen Mozes
1.Gij nu zult de kinderen Israëls gebieden, dat zij tot u brengen reine olie van olijven, gestoten voor de luchter/kandelaar; dat men gedurig de lampen aansteekt.
2.In de tent der samenkomst, voor de voorhang die voor de getuigenis/ark is [dus niet in het Heilige der heiligen, maar in het Heilige], zal Aäron en zijn zonen ze toerichten; van de avond tot de morgen, voor het Aangezicht des HEEREN. Dit zal een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten vanwege de kinderen Israëls.
Het gaat over olie. Op deze olie moeten de lampen van de zevenarmige gouden kandelaar branden. Wat voor soort olie is het? Olijfolie. Olijven gebruikt men ook nu nog om er olie uit te winnen. Wanneer olijven rijp zijn en geplukt worden, drupt er zuivere olie uit. Dit is de beste olie. Wanneer later deze vruchten geperst worden, komt er nog meer olie uit. Dit is een minder goede soort olie. Die allerbeste olie, die `vanzelf' uit de olijven drupte, wanneer ze in een mand werden gelegd, díe alleen moest worden gebruikt voor de gouden kandelaar in de tabernakel/tempel.
Wat heb jij er nu mee te maken, hoe de gouden kandelaar brandde? Lees dan eens verder: in de profetieën van Zacharia staat in hoofdstuk 4 ook iets over de gouden kandelaar én in het bijzonder iets over de olie, waarop de lichtjes brandden. Zacharia ziet in een visioen niet alleen de gouden kandelaar, maar ook twee olijfbomen, die constant zorgen voor toevoer van de benodigde olie.
Misschien denk je ook nu nog: wat zegt dat mij? Lees dan nog even verder. In het laatste Bijbelboek, de Openbaring aan Johannes, lezen we in hoofdstuk 11 opnieuw over die twee olijfbomen van Zacharia 4. Deze twee olijfbomen zijn een afbeelding van de prediking van het Evangelie. Het gaat in Openbaring 11 over `de twee getuigen.'
Er zou veel over te schrijven zijn. Maar dat laat ik nu achterwege.
Alleen dit: deze twee getuigen hebben getuigd, gepreekt. De prediking is de olie van de gouden kandelaar. Zonder olijfolie kon de gouden kandelaar niet lichten. Zonder de olie van de prediking van het Evangelie kan de gouden kandelaar van Openbaring 1 (namelijk de Gemeente van Jezus Christus) geen schijnend licht zijn in de wereld. De Bijbel vergelijkt Gods Kerk met de kandelaar. En de olie voor die kandelaar is de prediking.
Dat is de les, die we uit de schaduwachtige dienst van tabernakel en tempel kunnen leren. Een les, ook voor deze tijd.
Je ziet het: er loopt een lijn van Exodus 27 naar Zacharia 4 en weer verder naar Openbaring 11.
De olie voor de luchter/kandelaar is lang niet onbelangrijk. Dit ga je zelf ook zo inzien, wanneer je begeert een lichtje te zijn. Wanneer jij een eerlijk en waar christen begeert te wezen. Wanneer je als een levend lidmaat van de Gemeente van Christus wenst te functioneren.
Is dat zo, dan heb je brandstof nodig. Dan heb je olie nodig. Waar kun je olie krijgen? Van de olijfbomen. Gods knechten zijn die olijfbomen, zo hoort de grijze apostel Johannes op Patmos.
O zeker, Gods knechten kunnen jou niet tot een brandend lichtje maken, maar God gebruikt ze om jou olie te verschaffen. De verkondiging van het heilig Evangelie der genade Gods is hèt middel bij uitstek om een licht te zijn!
Wanneer de Heilige Geest de prediking gaat indragen in ons leven, in onze ziel, dan ontsteekt Hij daar een waar geloof, waardoor we Christus aannemen (artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). En dan gaan we vanuit de lichtglans van Jezus Christus zelf schijnen, als lampjes op de gouden kandelaar van de Gemeente, door de olie van Gods getuigen, Zijn knechten.
God gebruike `De Catechisant' als olievaatje, opdat jong en oud een licht op de kandelaar mag zijn!
Hogepriesterlijke kleding
In Exodus 27, waarover het de vorige keren ging, beschreef God aan Mozes, hoe de tabernakel en zijn gereedschap moest worden gemaakt. Nu in hoofdstuk 28 komt de kleding van de priesters en van de hogepriester in het bijzonder aan de orde.
De hogepriesterlijke kleding bestond uit verschillende onderdelen, waarvan de belangrijkste zijn de efod en de borstlap. Daarover vinden we in Exodus 28 het volgende:
1.En zij zullen ook de efod maken van goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk.
2.En gij zult twee sardonixstenen nemen en de namen der zonen van Israël daarop graveren.
3.En gij zult de twee stenen aan de schouderbanden van de efod zetten, zijnde stenen der gedachtenis voor de kinderen Israëls; en Aäron zal hun namen op zijn beide schouders dragen ter gedachtenis voor het Aangezicht des HEEREN.
De efod is een kledingstuk en wel het belangrijkste kledingstuk van de hogepriester. In de tijd van de richteren maakte men ook wel dit sierlijke, hogepriesterlijke kleed na. Men bekleedde er zomaar iemand mee en die noemden ze dan priester. Denk aan Richteren 17, waar een gewone man, Micha, één van zijn zonen bekleed met een zelfgemaakte efod / priesterkleed en hem zo tot priester aanstelt.
Maar we moeten nooit vergeten, dat alleen God de inwendige en geestelijke betekenis kan geven bij een uitwendig en zichtbaar teken.
Dat is nu nog zo.
Denk aan Doop en Avondmaal. Wij kunnen die uitwendige, zichtbare tekenen wel `pakken', maar het dan nog maar de vraag, of ze echt van God zijn. De efod was een kleed, een prachtig, sierlijk, schitterend kleed, dat men wel kon namaken, maar waarvan de bedoeling alleen was voor de hogepriester.
De dwaze mens denkt: kleren maken de man: een efod maakt mij tot priester; de Doop maakt mij tot christen ...
Maar dat is een vreselijke vergissing. Zonder Gods goedkeuring maakte de efod niemand tot priester, al trok iemand tien keer zo'n priesterlijk kleed aan ...!
Van die efod lezen we in Exodus 28 nog iets bijzonders, namelijk dat er twee edelstenen aan verbonden werden. En op die twee stenen stonden de twaalf namen van de kinderen van Jacob. Op elke steen zes namen. Deze namen vertegenwoordigden heel het volk Israël.
Dus als de hogepriester in het heiligdom in ging, droeg hij altijd zijn volk met zich mee.
Dat nu is van belang, wanneer we overdenken, dat Jezus Christus de eigenlijke Hogepriester is.
Hij heeft op aarde nooit de efod gedragen, maar Hij is toch de uiteindelijke bedoeling van dat kostelijke en buitengewoon sierlijke priesterlijk. En toen Jezus Christus Zijn werk deed, in de hof van Gethsemané, aan het kruis van Golgotha ...; dan was Zijn volk altijd erbij! Dat beeldde de efod met de twee edelstenen af. Christus nam Zijn dierbaar volk altijd met Zich mee.
Dat geldt nu ook, nu Hij aan des Vaders rechterhand is gezeten om Voorbidder te zijn voor Zijn volk. Hij draagt ze voor het Aangezicht des HEEREN.
Dit staat er immers uitdrukkelijk bij, wanneer het gaat over de Oudtestamentische hogepriester met de efod en de twee edelstenen: en Aäron zal hun namen op zijn beide schouders dragen ter gedachtenis voor het Aangezicht des HEEREN.
Dat doet Christus nu.
Kijk, dat is de les uit die Oudtestamentische priesterkleding. Je was natuurlijk geneigd te denken: wat heb ik er nu mee te maken, hoe de priester of de hogepriester in de Oude Testament gekleed was?
Misschien was je van plan om dit stukje niet te lezen (en velen van de abonnees lezen het misschien ook niet). Maar nu zie je wat een heerlijke troost God voor Zijn volk van het Oude en van het Nieuwe Testament heeft afgebeeld en uitgebeeld in de efod met de twee stenen ...!
Wie hierover in geloof nadenkt, verwondert zich: Heere ben ik altijd voor Uw Aangezicht? Denkt U altijd aan mij? Ja, er staat ter gedachtenis voor het Aangezicht des HEEREN ... Kijk, dat was het nu net, wat die ene moordenaar aan Jezus vroeg. En dat is de gelukzaligheid van allen, die de HEERE kinderlijk vrezen! (Psalm 40 vers 18.)