Bishop J.C Ryle zegt over Lukas 13:1-3
Auteur: ds. W. Pieters
En er waren in die tijd enigen aanwezig die Jezus boodschapten van de Galileeërs, welker bloed Pilatus met hun offeranden had gemengd. En Jezus antwoordde en zeide tot hen: meent gij dat deze Galileeërs zondaars geweest zijn boven al de Galileeërs, omdat zij dit hebben geleden? Ik zeg u: nee, maar indien gij u niet bekeerd, zult gij allen net zo vergaan.”
De moord op de Galileeërs, is een gebeurtenis, waar we niets met zekerheid over weten. Ook de drijfveren waarom die mensen het aan onze Heere vertelden, moeten we gissen. In ieder geval gaven zij Hem een gelegenheid om tot hen te spreken over hun eigen zielen. En Jezus verzuimde het niet deze gelegenheid te gebruiken. Hij greep de geschiedenis aan, zoals Zijn manier was, om er een praktisch nut uit te trekken. Hij vroeg Zijn informanten naar binnen te zien en na te denken over hun eigen staat voor God.
Hij schijnt te zeggen: `Wat zou dat, dat deze Galileeërs een plotselinge dood stierven? Wat hebt u daarmee te maken? Denk na over uw eigen levensweg. Tenzij u zich bekeert, zult u allen op dezelfde manier vergaan.'
Laat ons over dit onderwerp ons de ernstige vraag stellen: hebben wij ons bekeerd? Wij wonen in een christelijk land. Wij horen bij een christelijke kerk. Wij hebben christelijke instellingen en genademiddelen. Wij hebben met onze oren over bekering gehoord, en dat al honderden keren. Maar hebben wij ons ooit bekeerd? Kennen wij werkelijk onze eigen zondigheid? Veroorzaken onze zonden ons ooit leed? Hebben wij over onze zonden tot God geroepen en vergeving gezocht bij de Troon der genade? Zijn wij opgehouden met kwaad te doen en hebben wij onze slechte gewoonten afgebroken? Haten wij hartgrondig alles wat kwaad is?
Dit zijn ernstige vragen. Zij verdienen een ernstige overweging. Het onderwerp is geen lichtvaardige zaak. Niets minder dan het leven, het eeuwige leven, staat op het spel! Als wij zonder bekering sterven, zonder een nieuw hart, hadden wij beter nooit geboren kunnen zijn.
--
Laat ons in deze verzen opmerken, hoe veel liever mensen over de dood van anderen willen praten, dan over hun eigen dood.
De dood van de Galileeërs was vast een algemeen gespreksonderwerp in Jeruzalem en heel Judea. We kunnen wel geloven dat al de omstandigheden en bijzonderheden van deze moord steeds werden besproken door duizenden, die nooit aan hun eigen einde dachten.
En vandaag aan de dag is dat nog hetzelfde. Een plotseling sterfgeval of een treinongeluk, houdt de gedachte van een hele bevolking totaal gevangen. Iedereen die je ontmoet, heeft het er over. Maar dezelfde personen houden er heel niet van om over hun eigen dood te praten, of over hun toekomst aan de andere zijde van het graf. Zo is de mens: op godsdienstig terrein wil hij graag praten over de dingen van iedereen, behalve van zichzelf.
De staat van onze eigen ziel moet echter altijd onze eerste zorg zijn. Iemand die bekeerd is, zal altijd eerst aan zijn eigen hart denken, aan zijn eigen leven en aan zijn eigen zonden.
Hoort hij van een plotseling sterven? Dan zegt hij bij zichzelf: `Zou ik bereid zijn geweest, als het mij was gebeurd?'
Hoort hij van een vreselijke misdaad? Dan zegt hij bij zichzelf: `Zijn míjn zonden vergeven? Heb ik werkelijk berouw over mijn eigen overtredingen?'
Hoort hij van wereldse mensen, dat zij in alle uitspattingen van zonden leven? Dan zegt hij bij zichzelf: `Wat onderscheidt míj, behalve Gods genade?'
Laat ons nooit vergeten om naar onszelf te zien en wijsheid te leren uit alles wat anderen overkomt.
Laat ons in de tweede plaats in deze verzen opmerken, hoe sterk onze Heere de algemene noodzaak van bekering1 duidelijk maakt. Nadrukkelijk verklaart Hij:
`Tenzij gij berouw1 hebt,
zult gij allen op dezelfde manier omkomen.'
De waarheid die hier wordt beweerd is één van de fundamenten van het christendom. `Allen hebben gezondigd en derven de glorie van God.' Wij allen zijn in zonden geboren. Wij zijn verzot op zonde en zijn van nature ongeschikt voor vriendschap met God.
Twee dingen zijn absoluut noodzakelijk voor de zaligheid van een ieder van ons. We moeten ons bekeren en we moeten het Evangelie geloven. Zonder bekering tot God en geloof in onze Heere Jezus Christus kan geen mens zalig worden.
De natuur van ware bekering is duidelijk en onmiskenbaar uitgelegd in de Heilige Schrift. Zij begint met kennis van zonde. Zij gaat voort met berouw te werken over de zonde. Zij leidt tot belijdenis van zonde voor God. Zij bewijst zich aan de mensen door een grondige afbraak van de zonde. Zij resulteert in een gezindheid van diepe haat jegens alle zonde.
Bovenal is zij onlosmakelijk verbonden aan een levend geloof in de Heere Jezus Christus. Bekering als deze is het kenmerk van alle ware Christenen.
De noodzaak van berouw tot zaligheid is duidelijk voor allen die de Schriften onderzoeken. Zonder dat is er geen vergeving van zonden. Nooit is er een verzoend mens geweest, die niet ook een berouwvol mens was. Nooit is er één gewassen in het bloed van Christus, die niet zijn eigen zonden gevoelde, betreurde, beleed en haatte.
1 In het Engels is `repentance' zowel `bekering' als `berouw'