De wet van Mozes en jij: tabernakel en genade
Auteur: ds. W. Pieters
God wil bij mensen wonen en met mensen omgaan. Dit is totaal onbegrijpelijk. Want God is de Algenoegzame of Volzalige in ZichZelf. Dat betekent, dat Hij volkomen zalig/gelukkig is als de Drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Het betekent dus ook, dat Hij ons volstrekt niet nodig heeft. Toch wil God met mensen omgaan. Daarom schept Hij ons. En dan niet zoals de dieren, maar op een heel speciale manier: Hij schept ons mensen naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis.
Dat betekent, dat wij in onderscheid tot de dieren en de planten, God kunnen kennen en met God omgang kunnen hebben; ook dat wij op Hem lijken. Je zou het zo kunnen zeggen: wanneer God naar de mens kijkt, ziet Hij ZichZelf als het ware in die mens, als in een spiegel, weer terug. Verder dragen wij Zijn eigendomsmerk, Zijn beeld.
God wil ons deelgenoot maken van Zijn Goddelijke volzaligheid en eeuwigdurende vreugde. God wil mensen hebben, niet in de eerste plaats om door hen gediend te worden, maar om hen te doen delen in Zijn hemelse blijdschap en volmaakte geluk... Hoe gebeurt dit? Door met ons te spreken. Hij wil ─met eerbied gezegd─ onze Vriend zijn... O, wie kan dit bevatten? Dit is wel de hoogste eer, waartoe wij mensen kunnen worden gebracht.
En wat doen we hiermee? Stellen we dit op prijs? Nee. We verlaten God, we haten Hem. We keren Hem onze rug toe en zeggen (Job 21 vers 14): “Wijk van ons, aan de kennis van Uw wegen hebben wij geen lust.” Heere, ga maar weg, want wij willen niets met U te maken hebben en we willen helemaal niet, dat U Zich met ons bemoeit. Ga maar weg...
Maar door deze keus storten wij ons in ons diepste ongeluk. We zijn immers zó geschapen, dat we op geen enkele andere manier gelukkig/zalig kunnen zijn, dan wanneer we dicht bij God leven, Hem dienen en Hem liefhebben.
Het wonderlijke is, dat God ons gebed niet verhoort, namelijk het gebed, dat Hij van ons zal weggaan. Hij zoekt de mens op en wil toch weer die mens gelukkig maken. God wil toch weer met mensen omgang hebben. Hij wil toch weer bij mensen wonen. Maar dit kan eigenlijk niet, want wij hebben God zó verschrikkelijk beledigd, dat God ons voor eeuwig moet verdoemen. Wanneer Hij bij ons komt, kan Hij maar één ding doen: ons straffen en verdelgen...
Wat doet Hij nu? Hij laat een complete eredienst oprichten, waarbij Hij allerlei dingen zó inricht, dat Hij als de heilige God toch weer bij onheilige mensen kan wonen; dat Hij als een zonde-hatende God toch weer met zondaren kan omgaan. Dat doet God in een tentwoning, die in de Bijbel twee namen draagt: in 140 verzen de naam `tent der samenkomst' (zie Exodus 27 vers 21) en in 129 verzen `tabernakel' (Exodus 26 vers 1).
Ik schrijf drie stukjes over (Exodus 26 vers 1, 7, 14, 15 en 29a):
1.De tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen; van fijn ineengeweven linnen en hemelsblauw en purper en scharlaken, met cherubs; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken.
2.Ook zult gij gordijnen uit geitehaar maken tot een tent over de tabernakel; van elf gordijnen zult gij die maken.
3.Gij zult ook voor de tent een deksel maken van roodgeverfde ramsvellen en daarover een deksel van dassevellen. Gij zult ook voor de tabernakel staande planken maken van sittimhout.
4.En gij zult de planken met goud overtrekken.
De Heere zegt er niet precies bij, waar dit alles voor dient en de betekenis van alle voorschriften met betrekking tot de tabernakel zullen we misschien wel nooit helemaal weten. Maar zoveel is wel duidelijk, dat het `van het allerkunstelijkste werk' moet zijn. Het Huis, waarin God komt wonen en waarin Hij Zijn liefde aan de mensen komt bekendmaken en waarin wij mensen tot God mogen naderen, dat Huis moet met de grootste zorg en nauwkeurigheid gemaakt worden. Mozes mocht er niets bij verzinnen en er niets uit weglaten. Mozes mocht niet denken: dit vind ik wel mooi en dit doen we er dus ook maar bij; of: dat vind ik onbelangrijk en dus laten we het maar weg. Nee, hij moest het precies zo maken, als de HEERE hem had getoond en uitgelegd.
Deze prachtige tentwoning was tegelijkertijd ook heel eenvoudig. Het was geen groot paleis, maar je kon het zo uit elkaar nemen en verplaatsen. Daarmee zei de Heere als het ware: Ik wil niet zozeer door uiterlijke pracht en praal gediend worden, maar veel meer met de oprechtheid van een liefdevol hart.
Wat hebben wij nu in het Nieuwe Testament met de tabernakel, de tent der samenkomst te maken? Ze is er al vele eeuwen niet meer! Toch spreekt God door deze instelling tot ons. Hij zegt: Ik wil met jou omgaan en bij jou wonen. Wat houdt dit in? Dat ons hart en leven nu de woonplaats van God moet zijn. En daarover schrijft Paulus in het Nieuwe Testament.
Het ging vorige keer over de tabernakel, de tent der samenkomst. En ik schreef, dat ik nu iets verder erop in zou gaan, wat deze instelling van de tijd van Mozes ook nu nog voor ons te zeggen heeft. Steeds weer komen we bij de Wet van Mozes op het volgende punt terecht: de wetten van die tijd zijn allemaal bedoeld om voor alle eeuwen iets te zeggen. Al werd dan door de Heere na verloop van tijd heel wat van al die wetten opgeheven, toch behielden al die wetten en geboden hun onderwijzende functie.
Zo is dat ook met de tabernakel. God wil bij ons wonen, Hij wil met ons omgang hebben. Hij wil met ons in gesprek zijn. Hij wil zelfs in ons wonen. Daarover spreekt het Nieuwe Testament nog veel duidelijker dan het Oude. Paulus schrijft daarover in I Korinthiërs 3 vers 6 en 6 vers 19.
1.Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in u woont? Zo iemand de tempel Gods schendt, dien zal God schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.
Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is, Die gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?
De apostel gaat ervan uit, dat ons lichaam en onze ziel eigendom van God zijn en dat de Heere bij al Zijn kinderen zó nabij komt, dat Hij door Zijn Geest in hen komt wonen.
Denk je hier diep over na, dan kan het niet anders, of het duizelt je: dat God op de aarde komt wonen tussen de mensen, is al een onvoorstelbaar groot wonder; maar dat Hij op deze aarde komt wonen in de mensen, in die vuile, zondige zondaren, dàt is een nog veel groter wonder!
Er zit naast iets heerlijks ook iets ernstigs aan. Als God in mijn lichaam en in mijn ziel woont, dan moet ik dus lichaam en ziel wel rein houden; als woonplaats van God zien en niet van de duivel. In II Korinthiërs 6 vers 16 zegt de apostel dan ook, dat je vooral op sexueel terrein rein moet zijn. Hoererij wordt hierdoor ongeoorloofd gemaakt. Dat was al zo vanuit de schepping, maar dat wordt eens temeer zo vanuit de herschepping. Wie de Heilige Geest in zich heeft wonen, kan zijn lichaam niet meer door oneerbare kleding enzovoort geven in de dienst van de onkuisheid.
Over dat wonen van God onder of in de mensen, zegt het Nieuwe Testament nog iets. Ik noem nog twee dingen. In de eerste plaats Efeze 2. Daar schrijft Paulus, dat de Gemeente van Christus een tempel van God is.
Daarom is het ook best iets heel bijzonders, om in de Gemeente te zijn geboren, ten Doop te zijn gehouden en ook daarin van week tot week onder de verkondiging van het Woord Gods te zijn.
Ik weet wel, dat velen van ons het heel gewoon (en sommigen het zelfs heel vervelend) vinden, maar als je er goed over nadenkt, moet je toch tot de conclusie komen, dat wij een heel groot voorrecht hebben. Namelijk, wij worden in de Nieuwtestamentische tijd door God toegelaten in Zijn tempel, in de plaats, waar Hij woont.
Ik zou me zo kunnen voorstellen, dat de Heere dat níet zou willen doen. Ik kan me zelfs heel goed voorstellen, dat Hij mij uit Zijn tempel uitwerpt; en wel omdat mijn zonden zo groot zijn.
Zoals Jezus de tempel te Jeruzalem gereinigd heeft en daaruit heeft uitgedreven alle kooplui en alle koeien en schapen enzovoort; zo zou de Heere nu in Zijn Nieuwtestamentische tempel, de Gemeente, ook het vuil en het onreine eruit kunnen werpen.
En dan moest Hij beginnen met mij ...
Sommigen mensen vinden de Gemeente zo slecht en zondig, dat ze er niet langer meer willen / kunnen blijven. Maar ik denk: wanneer we onszelf recht en grondig hebben leren kennen, zullen we aanvaarden, dat God die slechte mensen in onze gemeente er allemaal nog in laat, maar dat Hij óns eruit werpt.
Ten derde zegt ook vooral het boek Openbaring ons heel wat over de tempel en de tabernakel in de hemel. Johannes ziet in de hemel de tempel opengaan en ziet zelfs de ark in het heilige der heiligen (11 vers 19)! Eén vers als voorbeeld. Openbaringen 21 vers 3:
"En ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen en hun God zijn."
Zo'n Schriftplaats spreekt voor zich, is 't niet? Hier wordt duidelijk, dat de tabernakel van het Oude Testament, die al eeuwen en eeuwen geleden werd vernield ..., dat deze tabernakel er in ware wezen nog steeds is, en wel in de hemel. En straks komt deze tabernakel weer op de aarde. Nu niet gebouwd door Mozes en zijn helpers, maar door God Zelf, kant en klaar uit de hemel. En Hij woont dan voor eeuwig bij Zijn volk. Bij jou ook?