De wet van Mozes en jij: brandoffer en offerdier
Auteur: ds. W. Pieters
`Leviticus' heet het boek, dat we nu gaan overdenken. Het gaat over de Levieten en hun dienst. Het gaat in het bijzonder over een deel van de stam van de Levieten, de nakomelingen van Aäron, de priesters.
In het vorige boek van de Bijbel is uitgebreid beschreven hoe de heilige tentwoning van God, de tabernakel, eruit moet zien. Het boek sluit af met de mededeling dat God Zijn huis is `ingegaan': de wolkkolom bedekt de tent en des HEEREN heerlijkheid of Zijn majesteitelijke glorie vervult de tabernakel.
Deze tent echter wordt niet alleen aangeduid als het huis, waarin God wóónt, maar waarin God Zijn volk ontmóet, de tent der sámenkomst. De plaats waar God en mens bijéénkomen, met Elkaar omgang hebben, Elkaar zullen spreken.
Hoe zal dat kunnen? Alleen wanneer er een onophoudelijke stroom van verzoenend bloed tussen deze heilige God en die onheilige mensen zal vloeien.
Daarmee zet hoofdstuk 1 in: het brandoffer.
1.En de HEERE riep Mozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst:
2.Spreek tot de kinderen van Israël en zeg tot hen: als een mens uit u aan de HEERE een offerande zal offeren ..., gij zult uw offerande offeren van het vee: van runderen en van schapen.
3Als zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het Aangezicht des HEEREN.
Er is in het boek Leviticus sprake van meer dan één soort offer. Het eerste soort dat wordt genoemd, is het `brandoffer'. Dit wordt zo genoemd omdat het verbrand moet worden. Natuurlijk, van al de offers geldt dat er vuur aan te pas komt, dat er iets op het altaar verbrand moet worden. Maar alleen van het brandoffer geldt dat het helemáál verbrand moet worden.
(Tussen haakjes: in het Grieks heet een brandoffer `holocaust'. Hier komt het woord holocaust vandaan, dat aanduiding is van de vreselijke vernietigingspoging van het joodse volk door Hitler en het Nationaal-Socialisme, in de Tweede Wereldoorlog.)
Dit offer wordt door de HEERE ingesteld. Híj spreekt erover. Wat we opmerken is, dat de HEERE daarover niet spreekt van de top van de berg Sinaï, zoals bij de Tien Geboden, maar dat Hij daarover spreekt vanuit de tent der samenkomst. Het is dus vanuit Zijn wens tot ontmoeting dat Hij erover spreekt!
God wil met ons omgang hebben ...! Kun je dat nu begrijpen? Nee, hè?! Zeker niet als je je ellendig en schuldig voelt vanwege je dagelijks terugkerende zonden.
In deze openingsverzen lezen we ook dat God precies bepaalt welk dier geslacht moet worden en waar en hoe. Geen onrein dier, zoals een varken, maar alleen een rein dier. Geen wild rein dier, zoals een hert, maar een tam rein dier, zoals een rund. Geen vrouwelijk dier, zoals een koe, maar een mannelijk dier, zoals een stier.
Wij weten niet altijd de reden, waarom God die dingen precies zó en niet anders wil, maar we kunnen hieruit wel leren dat Gòd alleen bepaalt hoe en wat er geofferd wordt!
Hij laat dit niet aan ons goeddunken over.
En dat is heden ten dage nog zo. Niet wíj bepalen, hoe wij God zullen dienen, maar God Zèlf bepaalt hoe wij Hem zullen dienen. En dat mag Hij doen, want Hij is God.
Ook de plaats waar geofferd moet worden, staat erbij: bij de deur / opening van de tent der samenkomst. Hieruit kunnen wij leren, dat het in de offerdienst steeds gaat om de ontmoeting met God. `Christus', schrijft de apostel Petrus `heeft voor de zonden geleden ..., opdat Hij ons tot God zou brengen.' Daar heb je het:
`Opdat Hij ons tot God zou brengen.'
Ten slotte lezen we in deze verzen nog, dat het offer moet zijn `naar zijn welgevallen.' Dat betekent, dat het vrijwillig gebracht moet worden. God heeft geen behagen in een afgedwongen dienst, alleen in vrijwillige liefdedienst. Als wij niet gewillig / graag tot God komen, hoeft het niet. Dan heeft het geen enkele waarde!
Daarom, laat ons bidden om een nieuwe wil, waardoor wij naar God gaan verlangen, waardoor wij graag tot Hem naderen en van ganser harte in deze weg van Zijn bevelen wandelen. Dan wordt de offerwetgeving ons lief ─ al brengen wij geen offers meer ─ wanneer de Heere ons leert om Hem vrijwillig en van ganser harte lief te hebben!
Brandoffers worden in de Oudtestamentische tijd dagelijks gebracht in de tabernakel / tempel. Velen kijken en weten helaas niet verder dan de uiterlijke plechtigheid. Maar voor de gelovige Israëliet zijn de brandoffers veel en veel meer. Ze zijn een afbeelding en verzegeling van de verzoening. Dit geeft God te kennen in een bijzondere handeling die bij elk brandoffer moet geschieden (vers 4):
4.En hij [de offeraar] zal zijn hand op het hoofd van het brandoffer leggen, opdat het voor hem aangenaam is om hem te verzoenen.
Stel dat jij in de tijd van Mozes had geleefd ...:
Jij voelt je zonden en zoekt vergeving. Hoe kun je vergeving krijgen? Niet door te boeten, maar door een offer te brengen. Maak jij het daardoor dan goed tussen God en jou? Nee. God maakt ons duidelijk, dat de verzoening niet geschiedt door de offeraar en ook niet door de offerande, maar door God, Die Zijn eniggeboren zal geven (en nu heeft gegeven) tot OfferLam, op Golgotha.
Waarom moet jij dan toch een offerdier brengen naar de tabernakel? Waarom moet jij dan toch dat dier offeren of door de priester láten offeren? Om door een zichtbare prediking verzekerd te worden van Gods vergevingsgezindheid.
Net zoals God in de Nieuwtestamentische tijd ons duidelijk maakt door middel van Doop en Avondmaal. Doop en Avondmaal bewerken de verzoening niet, maar verzekeren die genadige gave van de verzoening.
Zo is het ook bij het offer van de Oudtestamentische tijd. Daarom wil de Heere dat je bij het altaar je hand (of je handen) op de kop van het dier zult leggen. Dit moet niet slapjes gebeuren. Het Hebreeuwse woord betekent: leunen en steunen op de kop van dat dier. Wat wil deze handeling zeggen? Dat jij al je zonden overdraagt op dat dier. Dan moet je al je zonden aan God belijden en zeggen: `Eigenlijk moet ik nu sterven, gekeeld worden, verbrand worden. Maar ik vertrouw op Uw inzetting, dat een plaatsvervanger in mijn plaats sterft en verbrand wordt en dat ik vergeving ontvang.'
Dat staat in vers 4 van Leviticus 1, wat hierboven is overgeschreven. Als iemand gelovig steunt op de kop van het offerdier en zijn zonden dus aan God belijdt, zal dit offer aangenaam zijn voor hem. Dat is: God zal dit offer accepteren / aanvaarden.
Met welk doel? Om hem te verzoenen. De statenvertalers schrijven hierbij in kanttekening 11, dat het voor de offeraar een afbeelding en een verzegeling / bevestiging is van de verzoening die in de volheid des tijds zou komen door de Messias.
Zo zeker als jij met je hand gelovig steunt op de kop van dat dier, belijdende al je zonden, zo zeker zijn al je zonden vergeven door het Offer van Golgotha.
De gelovige Israëlieten wisten dat de Verlosser komen zou, al wisten ze niet wanneer en al begrepen ze lang nog niet alles ervan. Maar ze wisten het door het geloof dat Hèt OFFERDIER, Hèt LAM GODS zou komen en verzoening zou aanbrengen. Daarom gingen ze getroost weer van de tabernakel naar huis en verheugden ze zich intens over het grote Evangelie-wonder, dat God de offerdienst had ingesteld. De offerdienst zei immers niet alleen dat er bloed móest vloeien, maar ook dat er bloed zóu vloeien. Niet alleen dat God heilig en rechtvaardig is, zonde-straffend, zonde-hatend, maar dat Hij ook barmhartig en genadig is, zonde-vergevend, zonde-wegnemend.
Als je de geestelijke betekenis en bedoeling van de offerdienst vat, begrijp je ook waarom de dichter van de Psalmen steeds weer spreekt van zijn verlangen naar het Heiligdom. Hij wilde het weer met zijn eigen ogen zien, dat dit dier geslacht werd. Hij wilde weer met zijn eigen ogen zien dat de verzoening zou komen en dat die verzoening ook voor hem persoonlijk gold!
Zo is het met het Heilig Avondmaal ook: daar verlang je naar te kijken, bij te zijn, gebruik van te maken. Wanneer? Dan, wanneer je met je zonden geen andere weg meer weet dan naar het OfferLam Gods, Jezus Christus. Dan, wanneer je al je vertrouwen begeert te stellen ─ en ook meer en meer leert stellen ─ op het volkomen Offer van de kruisiging.
De handoplegging bij het offer is dus door God ingesteld om ons geloof te wijzen op de Offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op de enige grondslag van onze zaligheid! Waaraan zo'n offeraar (nog steeds voorstellen dat jij dat bent!) ook aan twijfelde ..., niet aan de vergevingsgezindheid van zijn God! Niet aan de kracht, de waarde en het nut van de Offerdood van het Lam Gods!
Ik roep jou op om vandaag je hand te leggen op het Hoofd van Jezus Christus, vertrouwensvol te steunen op Hem alleen. O, wantrouw Gods vergevingsgezindheid toch niet!