De wet van Mozes en jij: dankoffer en zondoffer
Auteur: ds. W. Pieters
In Leviticus 3 gaat het over het dankoffer (ook wel vredeoffer genoemd). De situatie is als volgt: iemand krijgt van de Heere gaven en weldaden en wil nu als dank aan de Heere iets teruggeven.
De Wet geeft daarvoor de ruimte. We kunnen onze dankbaarheid aan God lucht geven, we kunnen haar bewijzen door een daad: een offer brengen.
1.En indien zijn offer een dankoffer is, als hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of vrouwtje, volkomen zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN.
2.En hij zal zijn hand op het hoofd van zijn offer leggen en zal het slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.
3.Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer aan de HEERE offeren ...
4.En de zonen van Aäron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer dat op het hout zal zijn, dat op het vuur is. Het is een vuuroffer tot een lieflijke reuk voor de HEERE.
De dichter van Psalm 116 zingt:
`Wat zal ik met Gods gunsten overlaân
die trouwe HEERE voor Zijn genâ vergelden?
'k Zal bij de kelk des heils Zijn Naam vermelden
en roepen Hem met blijde erkentenis aan.
Zo is het hart gesteld van iemand die rechteloos is geworden voor God. Als je persoonlijk inleeft welk een groot zondaar / zondares je bent, dan verwonder jij je over de kleinste gaven van God en kun je het niet op, dat de HEERE zo goed is voor jou!
Dan kun je Hem de hele dag wel prijzen. Dan wil je alles wel aan Hem geven als dank voor al Zijn weldaden. En in Israël werd deze dankbaarheid tot uitdrukking gebracht in het dankoffer. Niemand hoefde dit te brengen. Het was vrijwillig. En zo dient heel onze dienst aan God te zijn: niet gedwongen, maar vrijwillig. Dat we van binnenuit gedrongen worden uit louter liefde voor de HEERE om Hem dank te vergelden. Dat is meteen ook het enige wat wij Hem kunnen geven. En meer wil de HEERE ook niet hebben: alleen dankbaarheid.
Het dankoffer wordt, schreef ik op de vorige bladzijde, ook vrede-offer genoemd. De gedachte die bij dit offer hoort is die van vrede met God. Hier komt iemand naar de tabernakel (de tent der samenkomst, waar God Zijn volk in gunst ontmoet!) met het vreugdevolle gevoel van vrede met God.
Heb jij vrede met God?
Dat is nodig om straks zonder verschrikken voor Hem te kunnen verschijnen. Vrede is er alleen door het voorgaande offer (Leviticus 1: het brandoffer). Daarom staat ook in hoofdstuk 3 dat het dank- of vredeoffer moet worden aangestoken boven op het brandoffer. Er is geen vrede met God dan door het bloed van het grote Brandoffer Jezus Christus.
Kenmerkend voor het dank- of vredeoffer is dat niet alles op het altaar wordt gelegd, maar dat een deel mag worden gegeten. En wel door de priesters en ook door de offeraar. Het is een beetje een afbeelding van het Heilig Avondmaal. Als iemand daar aangaat, is er immers ook vrede ontvangen met God door het bloed van Jezus Christus! En als teken van deze vrede mag de offeraar eten bij de tabernakel, bij de tent der samenkomst.
O, wat is het een heerlijk wonder om deze vrede in je hart te ervaren. In het bijzonder wel wanneer je eerst met Psalm 38 vers 3 moest instemmen:
Rust noch vrede wordt gevonden
om mijn zonden
in mijn beenderen, dag of nacht.
En dan door de geloofsvereniging met Christus vrede te ontvangen bij God ...! Dit is niet uit te spreken.
O, alle lezers van `De Catechisant' wens ik dit toe! Je kunt niet gelukkig worden zonder deze genade. Op aarde zul je altijd onvrede hebben, wanneer je geen vrede hebt met God en in de eeuwigheid zal een ondraaglijke onrust en onvrede / oorlog je onophoudelijk kwellen. Daarom spoor ik je aan: bij de HEERE is nog vrede te verkrijgen. Bij Hem is een ieder welkom die zijn zonden moe is. God heeft Zijn Zoon niet gezonden om de wereld te veroordelen, maar om de wereld te behouden. Daarom durf ik je met vrijmoedigheid uit te nodigen, ja dring ik op je aan: heb toch geen rust voordat je rust vindt in Hem Die zegt: kom tot Mij allen die vermoeid en belast zijn en Ik zal u R U S T geven.
Zondoffer
In de gang van het kerkelijke jaar hebben we de vorige maand het bitter lijden en sterven van Jezus Christus herdacht. Als Hij op de dag van Zijn opstanding de beide wandelaars naar Emmaüs ontmoet en hoort van hun grote teleurstelling, vertelt Hij over Zijn lijden. Hoe vertelt Jezus daarover? Hij zegt tot Kleopas en zijn vriend: “O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al wat de profeten hebben gesproken!” De profeten hebben niet zomaar over Christus gesproken / geprofeteerd, maar Jezus zegt erbij: “Moest de Christus deze dingen niet lijden en in Zijn heerlijkheid ingaan?” En dan gaat Hij Zelf aan ze uitleggen wat er allemaal in de Bijbel staat over Zijn lijden: “En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten legde Hij hun uit in al de Schriften wat over Hem geschreven was.”
Wanneer ze in Emmaüs aankomen, maakt Jezus Zich aan de beide verwonderde wandelaars bekend. En dan zeggen die beide mannen: “Was ons hart niet brandende in ons toen Hij tot ons sprak op de weg en toen Hij ons de Schriften opende?”
Kijk, daarover gaat het nu in de stof van deze beide bladzijden: Leviticus 4, het zondoffer. Want uiteindelijk is Jezus het Grote Zondoffer.
Er staat:
1.Als een ziel / mens zal hebben gezondigd door afdwaling van enige geboden des HEEREN ...
2.zo zal hij voor zijn zonde die hij heeft gezondigd, een var / stier offeren aan de HEERE ten zondoffer.
3.En hij zal die var brengen tot de deur van de tent der samenkomst voor het aangezicht des HEEREN; en hij zal zijn hand op het hoofd van die var leggen en hij zal die var slachten voor het aangezicht des HEEREN
4.en de priester zal voor hem verzoening doen en het zal hem worden vergeven.
Het gaat over de zonde door afdwaling. Dat betekent: zonder dat je het weet. We zondigen niet alleen bewust (dat is al erg genoeg), maar ook onbewust. Dan weten we het niet dat iets hebben gedaan wat God verbiedt. Maar een ander maakt ons erop attent. Of de Heilige Geest Zelf gaat ons er meer en meer van overtuigen.
Dit is niet prettig, maar wel heel nuttig. Je moet het eens bij het volgende vergelijken. De zonde is als een dodelijk giftige slang. Een bewuste zonde is als zo'n slang die je ziet. Een onbewuste zonde is als zo'n slang die je niet ziet.
Stel je voor: jij zit een moment rustig in het zonnetje te doezelen in de tuin. En daar schuifelt een dodelijk giftige slang naar je toe (in vele landen is dit heel goed mogelijk). Jij merkt het niet. Nog even en hij bijt je en je bent dodelijk gewond. Maar net kijkt de buurman over de heg en hij ziet het vreselijke gevaar en schreeuwt met alle macht om je wakker te maken. Zo'n kabaal vlak bij je oren is niet prettig, maar in deze omstandigheden wel nuttig ...! Je schrikt wakker, ziet het dodelijke gevaar en net op tijd kun je het beest ontvluchten of onschadelijk maken.
Neem je het je buurman dan kwalijk dat hij zo bars en luid riep en je zo ruw in je middagdutje stoorde? Of bedank je hem met tranen in je ogen voor zijn hulp?
Zo is het ook wanneer iemand jou op onbewuste zonden wijst. Je hebt het nodig, wij hebben het allemaal nodig. We moeten geholpen worden. We mogen het elkaar wel toeroepen: help mij om waakzaam en oplettend te zijn. Ik ben in gevaar om door onbewuste zonden naar de hel te gaan. Als jij iets ziet, iets merkt, in mijn leven, van een zonde die ik zelf niet eens zo gauw zie, waarschuw mij dan!
Zo zeggen ook alle belijdeniscatechisanten bij het belijdenis doen. Dan zeggen ze tegen heel de gemeente: help mij om mijn zonden te herkennen, opdat ik er echt berouw over zou mogen krijgen en er waarlijk verzoening voor zou mogen zoeken en ontvangen!
Wie op dit punt niet gewaarschuwd wil worden, vraagt om de dood, de eeuwige ondergang.
Je mag er ook om bidden tot God, dat Hij jou je verborgen zonden laat zien (zoals David doet in Psalm 19 vers 12). Zo alleen kun je er waarlijk berouw over krijgen en er vergeving voor vragen:
Maar, HEER', wie is de man
die op 't nauwkeurigst kan
zijn dwalingen doorgronden?
O Bron van 't hoogste goed,
was, reinig mijn gemoed
van mijn verborgen zonden.