Lessen uit Jona: storm op zee en Jona overboord
Auteur: ds. W. Pieters
Nadat Jona door de schipper uit zijn slaap wakker is gemaakt, en het bulderen van de storm hoort en de kokende zee ziet, belijdt hij zijn zonde…? NEE, niet meteen – eerst moet het lot hem aanwijzen!
Luther zegt daarover:
Dit is namelijk ook een van die fraaie eigenschappen van de zonde dat zij de mensen tot stommen maakt. Zij probeert zich schuil te houden. Adam en zijn vrouw hebben ook schorten voor zich gemaakt, hebben geweigerd hun zonden te biechten. O, wat een pijn doet het wanneer iemand zijn eigen schande moet blootleggen, zijn eer moet prijsgeven. En toch zal het er van moeten komen. Want anders is er geen rust en geen vrede.
Ik schrijf deze pagina de dag nadat het RD schreef:
De gouverneur van de Amerikaanse staat New York, de Democraat E.S., heeft woensdag zijn vertrek aangekondigd. Zijn verdere politieke functioneren werd onmogelijk toen maandag bekend werd dat hij jarenlang gebruik maakte van de diensten van een dure seksclub... Er bleek zelfs onder zijn Democratische partijgenoten weinig steun te vinden voor de verdediging van een man die velen beschuldigden van ultieme huichelarij.
Zo iemand was Jona… Nee, niet op het terrein van het zevende gebod, maar op het terrein van het huichelen! Herken je dit? Ik wel! Ik wil graag zó zondigen dat niemand het weet en dat (bij wijze van spreken) zelfs God er niet achter komt…
Luther schrijft dan:
Hier zie je hoeveel onheil de zonde sticht, hoeveel verdriet zij aanricht wanneer men haar wil verbergen, haar niet wil belijden, terwijl zij daarna tóch aan het licht komt, en dan met dubbele schade en schande. Toch laat de zonde ons niets anders toe. Zij wil en kan nu eenmaal zichzelf niet openbaar maken, want dan is zij verloren. Iedereen wil in de ogen van anderen een braaf en goed mens zijn en intussen in het geheim aan de zonde vasthouden. Het gevolg is dat onze zonden, na verloop van tijd, door anderen openbaar worden gemaakt, waardoor schade en schande ons loon zijn.
Herken je dit? Ik wel!
Nog een les van Luther over dit zwijgen én alsnog belijden van Jona:
Wonden die men angstvallig verborgen houdt, kunnen niet genezen worden; zonden die niet beleden worden, kunnen niet vergeven worden; vergeving is er alleen als we biechten.
Vervolgens lezen we dat Jona zijn zonde belijdt:
Ik ben een Hebreeër; en ik vrees de HEERE, de God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft.
3 Wat moet Jona beschaamd hebben gestaan, toen hij zijn zonde moest belijden, denk je niet? Luther schrijft echter over deze belijdenis ook:
Opnieuw is in hem – zij het nog erg zwak – het geloof ontbrand. Immers de ware God, de Schepper van hemel en aarde is door Jona beleden en dat is een niet gering begin van geloof en behoud.
De les die wij hieruit moeten leren, is dat er maar één middel en maar één weg is om uit deze nood en angst verlost te worden. Wij zullen vóór alle dingen acht moeten geven op onze zonde. Wij zullen haar haastig van ons af moeten werpen door haar meteen te belijden. Dan kunnen het gevaar en de nood nooit te groot worden.
Wanneer de zeelui aan Jona vragen wat ze moeten doen, zegt hij (vers 12):
Neem mij op en werp mij in de zee, dan zal de zee stil worden van u; want ik weet dat deze grote storm u om mij overkomt.
Naar aanleiding van deze uitspraak van de profeet komt Luther tot de volgende onderwijzing:
Voor goddelozen bestaat er niets anders dan alleen de straf; op de zonde zelf geven zij geen acht. Als er geen straf op stond, zouden zij wel altijd willen zondigen. Maar dat gaat niet: de straf is onlosmakelijk aan de zonde verbonden. Bij degenen die God vrezen, is dat net andersom. Op de straf letten zij niet zozeer, maar des te meer op de zonde. Vóór alles vrezen zij de zonde. Zij hebben liever straf zonder zonde, dan zonde zonder straf!
Verder lezen we in het boekje dat Luther over Jona schreef:
Jona heeft voor God de last van de zonde op zich genomen, zodat hij voor Hem tot enkel zonde en schande werd. Deze schande, die ons voor God schaamrood moet maken, is duizendmaal erger dan die voor de mensen. Dan wordt er nergens nog een gaatje gevonden, waarin men weg kan kruipen, zelfs niet in de hel. Let wel, we moeten Jona hier niet zien als de man die straks verlost zal zijn. We moeten hem zien zoals hij nu voor ons staat: vol schande en zonder uitzicht op redding. Had een mens al van tevoren enige kennis van zijn redding, dan zou zijn geweten hem niet zoveel pijn doen. Maar nee, God bant alle eer en troost volkomen weg. Alleen de schande en de nood laat Hij over.
Kennen wij allemaal hier iets van?
Jona geeft – na te zijn ontdekt – zijn misdaad eerlijk toe en geeft de zeelieden de raad hem overboord te gooien. Hierover merkt Luther op:
Omdat wij de hele geschiedenis al weten, lijkt de nood van Jona ons klein. Maar let er eens op hoe hij er heeft voorgestaan toen hij nog midden in de aanvechting verkeerde. Nergens zag hij toen nog een lichtpuntje van leven en behoud, enkel dood, dood en nog eens dood. Hij kon niet anders dan aan het leven vertwijfelen.
Had God de gewoonte, dat Hij midden in de dood ons het leven al deed zien, dan zou de dood zijn bitterheid verliezen. Maar niets daarvan: wij worden gedwongen te springen in een afgrond, waarin niets wordt gevoeld, niets wordt gezien, waarin geen bodem is om op te staan, waarin wij het moeten doen enkel met Gods hulp en houvast. Jona kon niet meer rekenen op hulp van schepselen; hij moest het doen met Gods hand alleen.
Hij werd als het ware gedwongen aan Gods genade te wanhopen en van het geloof af te vallen. Wat een zware aanvechting moet hij hebben doorgemaakt! Zijn ziel moet hebben gehangen aan een zijden draad boven de hel en de eeuwige verdoemenis. Toch is hij, dank zij Gods genade, staande gebleven in het geloof. Dat blijkt wel uit zijn latere redding. Een goddeloze wordt immers in zo’n dood en ellende door God niet geholpen.
En dan is daar die vis. Wat denk je: was dat voor Jona een troost of een verschrikking? Luther beschrijft het zo:
God heeft het laten voorkomen als was Hij in Zijn toorn zo streng dat Hij zelfs aan de dóód van Jona niet genoeg had. Het kan niet anders of de kaken van de vis zijn voor de stervende en ten dode opgeschreven Jona iets vreselijks geweest. Die bek deed zich zo wijd open; en er stonden zulke scherpe tanden in; en achterin zat zo’n groot keelgat…
Dit is bepaald niet vertroostend wanneer iemand sterven gaat! Echt een leuke aanblik bij het naderen van de dood. Alsof sterven en dood op zichzelf al niet meer dan genoeg zijn!
En dan gaat Luther verder met de geestelijke les eruit:
Hier heb je nog eens echt, naar ik meen, wat wij geloof noemen: een zware aanvechting in de strijd van het geloof. Toch ligt onder grote zwakheid de overwinning verborgen. God laat ons hier meer dan duidelijk zien waartoe Zijn Woord in staat is, waartoe het geloof in staat is. Geen schepsel is er dat er afbreuk aan kan doen, zelfs Gods toorn niet.
3 Ook niet al gaat alles op z’n ergst en gruwelijkst tekeer. Jona heeft als het ware aan de hele wereld moeten laten zien hoe het gesteld was in zijn hart, zoals het ook in het hart van elke gelovige gesteld is, die in dezelfde aanvechting verkeert.
Want zoals de zee in al haar onstuimigheid Jona heeft willen laten omkomen, en bovenal de vis hem heeft willen verslinden en verteren, zo wordt ook op dezelfde manier door het geweten niets anders gevoeld dan de verschrikking van Gods toorn en van de dood, en lijken hel en eeuwige verdoemenis de ziel zonder meer te willen verslinden.
En dan het grote probleem dat Jona in die vis was. Hoe moeten we dat toch zien? Kán dat wel? Luther schrijft:
Als het niet in de Schrift stond, wie zou het geloven, wie zou het niet voor een leugen, een sprookje houden?
Maar hij vervolgt:
God heeft ons hiermee laten zien hoezeer de dood en alle dingen in Zijn hand zijn, en hoe gemakkelijk het voor Hem is om ons te helpen, ook wanneer de nood onuitsprekelijk groot is en er geen uitzicht meer is, wat wij echter maar moeilijk kunnen geloven. Overal is Hij: in de dood, in de hel, temidden van de vijanden, ook in onze harten. Want alles is door Hem gemaakt en Hij regeert over alles, zodat alles Hem moet gehoorzamen.
Dit staat echter geschreven om ons: om ons aan te tonen hoe wonderbaarlijk Zijn almacht is. Gods bedoeling daarmee is dat wij leren op Hem te vertrouwen en in Hem te geloven, ook al zijn wij in doodsgevaar of in de handen van vijanden.
Stellig kan heel de wereld een woordje meepraten wanneer het gaat om Gods almacht, en meent iedereen wanneer hij erover hoort, dat het niet moeilijk is om erin te geloven. Niettemin heeft de ervaring geleerd hoe weinig er maar zijn die het geloven met een oprecht hart; dat wil zeggen: hoe weinigen er maar zijn die op grond van deze waarheid lichaam en leven in de waagschaal durven stellen, om dan door dood en zonde heen te ervaren dat het waar is al wat over Gods almacht gezegd is. Zelfs voor de grootste heiligen valt deze ervaring zwaar.
Aan het einde van hoofdstuk 1 lezen we dat de scheepslieden aan de HEERE geloften doen, aan Hem offers brengen, ja dat ze Hem vrezen. Luther trekt daaruit een mooie praktische conclusie:
Hieruit zie je hoe profijtelijk voor andere mensen een dienaar van God behoort te zijn: alles wat aan hem is moet anderen ten goede komen.