De po�zie van de lofzang van Maria
Auteur: ds. W. Pieters
Naast de 150 psalmen bevat ons psalmboek ook een aantal gezangen. Een gedeelte daarvan zijn zogenoemde schriftberijmingen, gedeelten uit de Bijbel die op rijm zijn gezet. Dit betreft onder andere de lofzang van Maria.
De oorspronkelijke tekst van de lofzang van Maria is geschreven in het Grieks, in Lukas 1:46-55. Het bijzondere aan Maria's lofzang is dat het voldoet aan de stijl van de Hebreeuwse poëzie. In de Statenvertaling is dit wat minder goed zichtbaar omdat in die vertaling geen onderscheid wordt gemaakt tussen proza en poëzie, en ook in de HSV wordt de lofzang als proza weergegeven. In de NBV daarentegen is - terecht - wel gekozen voor de dichtvorm.
De lofzang van Maria als poëzie
Eén van de stijlen in de hebreeuwse poëzie is het Parallellisme. Deze stijlvorm wordt ook gebruikt in Maria's lofzang.
Vers 46b en 47 zijn synoniem:
Mijn ziel maakt groot den Heere
En mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker
Vers 48 heeft een tegenstelling:
Omdat Hij de nederigheid van Zijn dienstmaagd heeft aangezien;
Want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten
Vers 49 en 50 is wat complexer, het eerste deel van beide verzen beschrijft wat God doet voor de mensen (grote dingen, barmhartigheid). Het '...die Hem vrezen' uit vers 50 heeft als object de macht en de heiligheid van God uit vers 49.
Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig is, en heilig [is] Zijn Naam.
En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen.
Vers 51a wordt uitgewerkt in 51b, dus het 'krachtige werk' betreft het verstrooien van de hoogmoedigen:
Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm;
Hij heeft verstrooid de hoogmoedigen in de gedachten hunner harten.
Vers 52 biedt weer een tegenstelling:
Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken,
en nederigen heeft Hij verhoogd.
Hetzelfde geldt voor vers 53:
Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld;
en rijken heeft Hij ledig weggezonden.
Tenslotte zijn ook vers 54 en 55 met elkaar verbonden door Israël (Jakob) en Abraham:
Hij heeft Israel, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid.
(Gelijk Hij gesproken heeft tot onze vaderen, [namelijk] tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid.
Een bijzondere heenwijzing
Omdat de lofzang van Maria gelezen kan worden als hebreeuwse poëzie, geven de verzen 46 en 47 een bijzonder zicht op Jezus. In het voorgaande vers 43 heeft Elisabet Maria omschreven als 'de moeder mijns Heeren'. Ook in vers 45 komt het woord Heere voor, net als in vers 46 waarin Maria zegt:
Mijn ziel maakt groot den Heere
En mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker
Gezien de context is de titel Heere hier gebruikt voor Jezus. Maar Maria stelt haar grootmaken van de Heere op één lijn met het verheugen in God, Die zij 'mijn Zaligmaker' noemt. In Mattheus 1:21 wordt juist van Jezus gezegd dat Hij zal zaligmaken. Maria plaatst dus Jezus, God en haar Zaligmaker op dezelfde positie, en er lijkt geen onderscheid te zijn voor haar tussen Jezus en God.
In gesprekken met hen die de godheid van Jezus loochenen kan dit een waardevol argument zijn!