Lessen uit Jona: Gods opdracht en de ongehoorzaamheid van Jona
Auteur: ds. W. Pieters
God stuurt Jona naar Ninevé:
En het woord des HEEREN geschiedde tot Jona: “Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé, en predik tegen haar.”
Wat een ‘dwaze’ onderneming, vind je niet? Moet je indenken dat jij naar een club ‘Hell’s Angels’ moest gaan om te vertellen dat ze naar de kerk moeten… Of, dat je door God geroepen zou worden om naar een massameeting van moslims te gaan en daar verkondigen dat ze in Jezus moeten geloven en Mohammed moeten afzweren…
Zo was de opdracht die de profeet Jona kreeg. De koning van Ninevé was toen zo’n beetje de machtigste koning van de heel de wereld. Verder stond het wereldrijk waarvan Ninevé de hoofdstad was, bekend als uitermate bruut en wreed. En dan daarheen gaan…? Geen wonder dat de profeet er geen zin in heeft en dat hij ‘ontslag neemt’.
Nu God dit bevel geeft om zelfs in Ninevé te gaan PREKEN, kunnen we daaruit opmaken wat voor machtig instrument de prediking is. Kijken we naar de buitenkant, dan wordt dit middel wel terecht door Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs dwaasheid genoemd, want wat denk je dat één zo’n man in die wereldstad moet uitrichten? Zou hij wel iets kunnen bewerkstelligen? Is niet alles van tevoren al tot mislukken gedoemd? En toch, wij weten wat die zwakke mensenstem heeft bewerkt: de bekering van heel de bevolking van een goddeloze stad!
Als dit niet duidelijk een bewijs is dat de preek – en niets anders! – een machtig middel is om het rijk van leugen en onrecht, het koninkrijk van satan af te breken en het Rijk van waarheid en deugd, het Koninkrijk van Jezus Christus te bouwen!
“Gods werken zijn nu eenmaal zo: voor het uiterlijk zijn zij dwaas en onmogelijk; de menselijke rede staat er wanhopig tegenover en kan niet anders dan ermee spotten. Toch is dit alles om ons bestwil, opdat wij leren geloven. Want zonder twijfel voert God uit al wat Hij zegt en voltooit Hij wat Hij is begonnen, hoe dwaas en onmogelijk het zich ook laat aanzien.” (Luther)
Wat lezen we vervolgens? “Maar Jona stond op om te vluchten naar overzee, van het aangezicht des HEEREN.” (‘Tarsis’ verklaart Luther als ‘naar overzee’.)
3 Luther merkt vervolgens op dat Jona wel beseft dat hij voor Gods alwetendheid en alomtegenwoordigheid niet kan vluchten, maar hij wil vluchten naar een plaats waar het Woord niet is, want hij verlaat zijn land, waar geloof en kennis van God waren.
Dit is een grote zonde van deze knecht van God, waardoor hij zich helwaardig voor Hem maakt.
“Jona had Gods bevel niet alleen gehoorzaam moeten aanvaarden, maar hij had ook met vreugde het ten uitvoer moeten brengen. Hij had bereid moeten zijn liever honderd doden te sterven dan het Woord van God ongehoorzaam te zijn. Een erger en gruwelijker zonde dan Gods wil ongehoorzaam zijn is er niet.” (Luther)
“Dit alles staat beschreven tot onze waarschuwing. Ten eerste om ons te leren dat wie God niet goedschiks gehoorzaam wil zijn, tenslotte toch kwaadschiks voor Hem buigen moet; want God zet Zijn wil toch door.” (Luther)
Nog een les:
“Wij moeten leren niet te hangen aan het goede dat wij hebben gedaan en ons ook niet blind te staren op het verkeerde dat we hebben gedaan. Wij moeten weten dat de zonde ons niet verdoemt en de goede werken ons niet behouden. Alleen Gods genade behoudt ons; terwijl beide, de zonden en de goede werken, ons doen verloren gaan, namelijk wanneer wij ofwel in onze zonden wanhopen of op onze goede werken ons vertrouwen stellen... Het was dankzij zijn groot geloof dat God hem, midden in de zonden, toch niet kon vergeten, en hem wel móest verlossen.” (Luther)
Dit zijn uitspraken van Luther waar je over na moet denken… Je kunt er gemakkelijk een heel verkeerde kant mee op: dan denk je (of je probeert jezelf wijs te maken) dat het niet veel uitmaakt of je zondigt of niet, zolang je maar in Jezus Christus gelooft. Maar denk je dat Luther het zo bedoelde?
Luther schrijft het voor jou, wanneer jij je wanhopig voelt bij de dagelijkse vermeerdering van je boezemzonden, waartegen je wel strijdt, maar waaraan je toch weer toegeeft! Wat moet je?? Je voelt je zo ellendig… Luister dan naar deze blijde ontdekking van Maarten Luther – net zo wanhopig als jij om béter te worden – die mocht leren: wanneer wij de genade vasthouden, tot God vluchten, laat God ons niet los!
Jona luistert niet naar God (hoofdstuk 1 vers 3):
Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN.
Naar aanleiding van deze zonde van Gods knecht merkt Luther op, dat er troost in is gelegen wanneer we in de Heilige Schrift zien dat ook kinderen en knechten van God nog steeds zonde hebben. Nee, Luther bedoelt zeker niet dat we er een aansporing in lezen om ook ongehoorzaam te zijn, maar:
Het betekent dat ook wij niet de moed hoeven te laten zakken, ook al zondigen en vallen wij.
Hij maakt wel een voorbehoud, namelijk dat we bij de zonde die we deden, niet ook nog eens de ergere zonde voegen van de wanhoop. Wanneer je namelijk een teer geweten hebt en aan een (boezem)zonde hebt toegegeven, dan kan het gemakkelijk gebeuren dat je aan de vergeving van die zonde wanhoopt. Luther noemt dat de zonde tegen de genade of tegen het evangelie.
Wij staan dan niet meer schuldig aan een menselijke zonde, maar aan een duivelse, ja de zonde tegen de Heilige Geest, welke niet vergeven kan worden zolang men daarin blijft, want deze gaat lijnrecht in tegen de genade en het is juist de genade alleen waardoor de zonde vergeven kan worden.
Luther vervolgt om uit de geschiedenis van Jona de volgende les te trekken:
Niet te wanhopen aan Gods ontferming en vergeving der zonden, ook al zijn die nog zo groot, maar in plaats daarvan in hart en geweten ervan overtuigd te blijven dat er nog altijd genade en vergeving is, zelfs al zou de toorn van God en van alle schepselen mij dreigen te verteren en al zou bovendien mijn eigen geweten er aan toevoegen dat het nu toch echt wel voorgoed uit is met de genade en dat God mij nooit meer vergeving zal willen schenken.
In dit verband haalt Luther een uitspraak van Jakobus aan (2 vers 13):
De barmhartigheid roemt tegen het oordeel.
Wat betekent deze uitspraak?
Toch wint de genade het; zij alleen vermag meer dan alle toorn, alle oordeel, ja dan heel Gods gericht. Wie dat gelooft, kan door dat geloof over alle toorn en oordeel van God triomferen.
Wat heerlijk om God niet meer te wantrouwen, maar in alle omstandigheden je op Hem zonder meer te verlaten!
3 Nadat Jona aan boord was gegaan en in het ruim zich te slapen had gelegd, ontstak er een harde storm; niet toevallig, want we lezen:
De HEERE wierp een grote wind op de zee; en er werd een grote storm in de zee.
Dan beginnen de scheepslieden allemaal te bidden, een ieder tot zijn god.
Naar aanleiding hiervan merkt Luther op:
Hier zie je hoe waar het is wat Paulus heeft geschreven in Romeinen 1 vers 19, dat God bekend is onder de heidenen. Met andere woorden: heel de wereld weet van het bestaan van een Godheid. Al is het waar dat hun geloof in God verkeerd was, toch hebben zij geweten en beseft dat God een Wezen is Dat helpen kan, op zee en in alle noden. De schepelingen hebben Hem gehouden voor een God Die de mens uit alle nood en onheil kan verlossen. Zo ver reikt blijkbaar het natuurlijke licht van de rede dat zij God houdt voor een goede, genadige en milde God.
Maar het ware geloof heeft als kenmerk dat het niet alleen gelooft dat God dit kán, maar ook wíl; en niet alleen dat Hij ánderen wil helpen, maar ook míj:
Alleen zo’n geloof is een waar en levend geloof. Zij is een grote, rijke en zeldzame gave van de Heilige Geest.
Ondertussen, omdat God de zonde nog niet straft, ligt de profeet Jona te slapen… Luther schrijft daarover:
Het is de aard van de zonde om de mens te verblinden en te verharden, waardoor hij tot valse gerustheid komt, geen vrees meer kent en rustig slaapt, terwijl hij niet ziet wat voor zwaar onweer en groot onheil hem boven het hoofd hangen; welke hem straks met schrik zullen doen ontwaken. Als het aan Jona had gelegen, was hij daar blijven liggen, was hij verloren gegaan. Want hij was als het ware helemaal verblind, verhard, ja gestorven, verzonken in de afgrond van zijn onboetvaardige hart.
Wij lijken maar al te veel op Jona. Wat wij nodig hebben, is dat iemand ons wakker maakt, zoals de schipper Jona wakker maakte. Wat gebeurt er dan?
O, wat worden we dan klein. Dan zien we geen andere zonde dan alleen van onszelf. Dit noemen we nu berouw. Het doet ons geweten pijn en het verschrikt ons. Heel de wereld lijkt dan onschuldig te zijn, alleen ik ben een zondaar. God lijkt alle mensen genadig te zijn behalve mij! Gods toorn lijkt niemand te treffen dan alleen mij. Ik bevind mijzelf de ellendigste van alle mensen.