Wat de bijbel zegt over heersen
Auteur: ds. W. Pieters
Emancipatorisch, zoals wij ongemerkt en ongewild allemaal een beetje zijn ─door de infectie van onze tijd─, zijn wij eigenlijk niet zo voor het woord `heersen' of `heerschappij hebben'. We hebben liever geen heerser boven ons, maar ook hebben we er geen zin in om er moeite voor te doen om onszelf te beheersen. Toch zijn we door God zo geschapen, dat we heersen zouden. Kijk maar naar Genesis 1 vers 26. God maakt daar Zijn plan bekend om naast dingen en planten en dieren ook mensen te maken. Mensen, die geheel anders zijn dan dieren; mensen, die geroepen worden om onder God koning te zijn over heel het geschapene, plaatsvervangend koning, vice-president: “En God zeide: laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.”
Dit is onze hoge positie! En om het met een oude Latijnse spreuk te zeggen: `Noblesse oblige', wat betekent: adeldom verplicht, omdat wij van adel zijn, met zulk een hoog ambt bekleed namelijk om te heersen over al het geschapene, daarom moeten we onze verantwoordelijkheid ook goed verstaan en onze plicht ook nauwlettend uitvoeren.
We moeten, om maar een willekeurig voorbeeld te geven, voorzichtig omgaan met het milieu, met de schrikbarende verontreiniging van land, lucht en water. Want de schepping is van God en Hij heeft het alles in onze handen toevertrouwd, opdat we er goed voor zouden zorgen. We mogen er gebruik van maken, maar geen misbruik. We mogen de natuur, de geschapen werkelijkheid cultiveren, tot ontwikkeling brengen. Dat staat er namelijk in vers 28 direct bij. God heeft de mensen geschapen en dan staat er: “En God zegende hen en God zeide tot hen: weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde en onderwerpt haar en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!” We mogen dan ook door allerlei hulpmiddelen het geschapene aan ons ten dienste maken. De gans schepping moet ons dienen.
En de bedoeling daarvan is, dat wij door heel de geschapen werkelijkheid, zowel door dingen, als door planten en dieren, God zullen dienen.
Het heersen over alles is door de zondeval wel vreselijk verminkt, maar toch heeft de Heere deze opdracht aan de mens herhaald, maar nu met een uitbreiding. In Genesis 3 vers 16, direct nadat de mens gevallen is en God het Zaad der vrouw (dat is Christus) beloofd heeft om de slang/de duivel de kop te vermorzelen, zegt Hij tegen Manninne: “Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk van uw dracht; met smart zult gij kinderen baren en tot uw man zal uw begeerte zijn en hij zal over u heerschappij hebben.” Wat betekent `tot uw man zal uw begeerte zijn'? Dat de vrouw verplicht is zich te voegen naar de wil van haar man, dat ze bij hem schuilt tegen gevaren en door zijn wijsheid geregeerd wordt. Het is bijna in strijd met de antidiscriminatiewet, maar zo staat het in de kanttekeningen op dit vers.
En de man is het hoofd van de vrouw en van het hele gezin en moet dus over de vrouw heerschappij hebben of heersen. Wat houdt dat dan in? Dat zegt het huwelijksformulier. De man moet zijn vrouw onderwijzen, troosten en beschermen. Dat betekent, dat mannen ijverig studeren in Gods Woord om onderwijzer van hun vrouw te kunnen zijn. Dat zij alles doen, wat zij kunnen om teergevoelig te zijn en hun vrouw in haar verdriet aan te voelen en zo in ware godzaligheid hun vrouw te troosten. En het betekent, dat mannen zich er nauwgezet voor inzetten om het leven van hun vrouw zo te beschermen tegen alles wat boos en kwalijk is, dat zij een stil en gerust leven mag leiden, zonder in spanning te verkeren, zonder ongerust te zijn.
Nog één gegeven uit de Heilige Schrift over het heersen. In Leviticus 25 vers 43 zegt God tot de Israëlieten: “Gij zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid; maar gij zult vrezen voor uw God.” De HEERE zegt dus, als je heerst over je naaste, mag het niet wreed zijn. En dit bevel herhaalt Paulus in Efeziërs 6 vers 9, waar hij zegt, dat de heren hun dienstknechten/slaven niet moeten dreigen en dat ze steeds moeten bedenken, dat God in de hemel ook ziet, hoe heren met slaven omgaan...!
De volgende keer zullen we zien, hoe de Bijbel spreekt over het heersen van God en ook, hoe wij moeten/mogen heersen over onszelf. Ben jij ook onderkoning onder God? Opnieuw dienstvaardig tot Zijn eer?
Josafats gebed in II Kronieken 20 vers 6 is een prachtige uiting van zijn geloof in Gods opperheerschappij. Hij zegt: "O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet die God in de hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan." Hij zegt dit in heel moeilijke omstandigheden. Een overmachtige vijand nadert de grenzen van het koninkrijk Juda en het volk is radeloos. Maar wat doet de godvruchtige koning? Hij nadert in het gebed tot God en hij smeekt om redding.
`Maar is het niet zinloos, koning Josafat om dit van God te smeken? Kan God je wel redden?' `Nee, het is niet zinloos, want God kan ons zeker redden. Hij heerst immers over alle koninkrijken!'
Hier zie je dus, dat het heersen van God geen bedreiging is voor Zijn kinderen, maar een heerlijke vertroosting. Ze scheppen weer moed, als ze in hun moeiten er opeens weer aan mogen denken, dat God alleen de Heerser is, niemand anders. Ze krijgen weer hoop, wanneer het erg moeilijk is, maar de Heere hen doet zien, Wie er nou eigenlijk regeert. Namelijk niet de duivel, maar God alleen. Christus, niet aan de rechterhand van keizer Karel V, maar aan de rechterhand van Gòd, regeert alle dingen.
Dus, dat God heerst over alle dingen, mensen, machten, duivelen ..., is weliswaar niet te begrijpen, maar is wel tot een grote troost voor alle vervolgde, bedrukte en benarde kinderen van God.
Nu een heel ander aspect van wat de Bijbel schrijft over het heersen. Er staat in Psalm 19 een smeekbede, vers 14. Daar zegt David: "Houd Uw knecht ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen; dan zal ik oprecht zijn en rein van grote overtreding." En dat bidt hij ook in Psalm 119 vers 133: "Maak mijn voetstappen vast in Uw woord en laat geen ongerechtigheid over mij heersen." Paulus stemt hier hartelijk mee in in wat hij schrijft in Romeinen 6 vers 12 en 14: "Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden daarvan. Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade."
Hier gaat het dus over een gans ander heersen, dan over de heerschappij, die God uitoefent. Er blijken meer machten en krachten te zijn, die zich laten gelden. Wat kan, om een voorbeeld te geven, geld niet een macht zijn! Wat kan drank niet verslavend zijn! Wat kan sex niet je geweten verontreinigen! Allemaal machten, die naar de heerschappij streven. Ze willen de baas zijn over ons. En wij zijn zo dwaas en gemeen en zwak, dat we één of meer van deze machten ook de vrije teugel geven, zodat die ons kan knechten en ten onder brengen ...
Nu bidt David, dat het zo niet zal zijn in zijn hart. Dat trots en hoogmoed hem niet in de greep krijgt. Dat ongerechtigheid hem niet geheel en al zal ketenen. Ook Paulus weet, dat allerlei begeerlijkheden en wellusten ons kunnen overweldigen (zie Titus 3 vers 3) en daarom roept hij zijn lezers op: laat toch de zonde niet heersen ...! Kijk, dat de zonde er ís en dat ze zich ook nog maar al te veel laat gèlden, is al erg genoeg. Maar laat ze geen heerschappíj voeren in je lichaam; strijd er toch tegen, span je tot het uiterste in om ze, door Gods genade, tegen te staan.
Dan nu nog één aspect van wat Gods Woord over het heersen schrijft. In Colossenzen 3 vers 15 schrijft de apostel: "En de vrede Gods heerse in uw harten, waartoe gij ook geroepen zijt in één lichaam; en weest dankbaar." Wat een mooi woord, hè?! De vrede van God ... Deze moet in ons hart komen. En dàt niet alleen, maar ze moet ook in ons hart héérsen. Dus niet alleen er een keertje zijn en er zo nu en dan enige invloed uitoefenen, maar ze moet er heersen! Alles moet dus ondergeschikt zijn aan die vrede. De vrede is koningin. Zij mag het hele beleid bepalen. De vrede is het algemene hoofd, de vrede is het belangrijkste doel. Wat een wonder, wanneer de vrede, die God ons om Christus' wil geeft, in ons hart is gekomen en een steeds grotere plaats mag innemen. Wat een wonder, wanneer deze vrede steeds meer de overhand krijgt. Je begrijpt wel, dat we dan geen ruziezoekers zijn, maar vredestichters.
Geen ruziezoekers, maar vredestichters
Zo zijn onze manieren! Omdat Christus heerst in ons hart, neemt vrede de teugels en leidt zij heel ons denken, voelen, willen, streven, proberen, doen en spreken in het spoor van vrede.