De wet van Mozes en jij: eerbied en slaven
Auteur: ds. W. Pieters
Lijfeigene te zijn lijkt mij niet prettig. Je hebt niets te vertellen en je kunt nergens op rekenen. Als slaaf te worden verkocht en het eigendom van je heer te zijn, is het meest vernederende voor een mens. In de Bijbel komt het echter voor. Wat gebiedt God dienaangaande? Direct na de afkondiging van de Wet begint Exodus 21 met een uitgebreide beschrijving, hoe heren met slaven (en slavinnen) moeten omgaan:
1.Als gij een Hebreeuwse knecht kopen zult, die zal zes jaren dienen, maar in het zevende zal hij voor vrij uitgaan, om niet.
2.Indien hij met zijn lijf [=ongetrouwd] ingekomen zal zijn, zo zal hij met zijn lijf uitgaan; indien hij een getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met hem uitgaan.
Als je dit leest (of aan tafel hoort voorlezen), denk je misschien: wat moet ik met deze geboden? Wat heb ik eraan? Wij hebben toch geen slaven meer... Is het eigenlijk niet zinloos om zo'n rij van geboden te lezen? Misschien besef je wel, dat deze geboden waarschijnlijk heel nuttig en belangrijk waren in de tijd toen Mozes leefde en toen ze dus werden uitgevaardigd. Maar nu, in onze moderne dagen? Je ziet het nut er niet zomaar van in.
Ik kan mij dat goed indenken. Toch is het niet nutteloos om te lezen, hoe God het verschijnsel `slaaf-zijn' aan de orde stelt. Vooral naar de heren/eigenaars van die slaven toe. Gegeven de situatie van heer - slaaf, hoe moeten we dan daarmee omgaan? De Schrift geeft ons een duidelijk antwoord en daarin zien we de grondlijnen lopen van ons gedrag tot al onze naasten die onder ons zijn gesteld, die van ons afhankelijk zijn. Let maar op!
Alleen al de plaats, waar deze wetgeving in het Wetboek van Mozes staat, is vol lering: de Heere geeft in Zijn wet voor het burgerlijke leven namelijk als éérste aandacht aan de positie van de slaven! Hieruit zien we, hoe het lot van mensen Hem ter harte gaat. Hij wil niet, dat Zijn schepselen verdrukt worden...
Maar zeg je, dan zou slavernij heel niet hebben mogen voorkomen onder Israël. Dat is ook zo. Het kwam dan ook zelden voor. Twee mogelijkheden waren er dat iemand slaaf werd: a/wanneer hij zo verarmd was, dat hij zijn schulden niet meer kon betalen en b/wanneer hij als dief werd gestràft met slaaf-zijn.
Maar wat betreft die eerste mogelijkheid: kijk je hoe God de armen aanbeveelt in de milddadigheid der rijken, dan kon er volgens Gods Wet nooit een armoede-slaaf zijn geweest. De enige soort van slaven onder Israël was dus om wille van diefstal (Exodus 22 vers 3). En hoe moet een heer dan zijn slaaf behandelen?
In de eerste plaats mocht slavernij nooit langer duren dan zes jaar; daarna kwam de `Sabbath' voor de slaaf...
In de tweede plaats hoefde de slaaf niet zichzelf vrij te kopen, maar moest zijn heer hem voor niets / gratis vrijlaten.
In de derde plaats moest zijn heer hem bij zijn vrijlating voorzien van allerlei gaven, zoals we lezen in Deuteronomium 15 vers 13 en 14
En als gij hem vrij van u laat gaan, zo zult gij hem niet ledig laten gaan: gij zult hem rijkelijk opleggen/toestoppen/meedelen van uw kudde en van uw dorsvloer en van uw wijnpers; waarin de HEERE uw God u gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven.
In de vierde plaats veronderstelt God, dat de heer zijn slaaf zo mild zou behandelen, dat het heel niet vreemd is, wanneer hij na zes jaar zegt (Exodus 21 vers 5):
Ik heb mijn heer ... lief, ik wil niet vrij uitgaan.
Vervolgens is er nog een heel andere les uit deze wetgeving te halen. De Bijbel bedoelt ons vooral geestelijk onderwijs te geven. Daarom heeft de apostel Paulus juist slavernij-terminologie gebruikt als het ging over de verlossing door Jezus Christus.
En uit Exodus 21 leren we het volgende:
“Deze slaaf was in de staat van slavernij een afbeelding van onze staat van slavernij aan zonde, satan en Wet. Hieronder is de mens gebracht door zijn `diefstal', omdat hij God van Zijn glorie heeft beroofd door de overtreding van Zijn geboden.
Ook was hij in zijn vrijlating een afbeelding van de vrijheid, waarmee Christus de Zoon van God Zijn volk vrij maakt van de geestelijke slavernij; zulke vrijgelatenen zijn werkelijk vrij en dat zonder geld en zonder prijs, uit louter vrije genade, zonder enige verdienste of waardigheid van hen. En deze vrijheid wordt vergezeld met veel heerlijke en overvloedige zegeningen van genade.”
Zo zien we een dubbele les: 1voor het sociaal-maatschappelijke leven, de praktijk der Godzaligheid en 2voor het geestelijke leven, het wonder door Jezus Christus.
Eerbied
Wreedheid is er niet alleen in onze eeuw - waarvan de kranten vol staan -, maar was er ook in de tijd van Mozes. Toen Mozes Gods Wetten aan het volk Israël doorgaf, was het volk nog maar een maand geleden uit Egypte verlost. In Egypte heerste veel bandeloosheid en het volk Israël was een slavenvolk met weinig ontwikkeling en eigenlijk geen enkel goed bestuur. Kort samengevat: het bondsvolk van God was totaal verwilderd en vooral eerbied ontbrak. Daarom staan in Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium zoveel geboden over eerbied.
In die verwilderde omstandigheden was die alledaagse eerbied echt helemaal niet zo vanzelfsprekend. En als we dat vergelijken met onze dagen, dan zien we dat het helaas weer aardig dezelfde verkeerde kant op gaat. Daarom hebben Mozes' wetten ons heel wat te zeggen.
In dit nummer zien we een paar geboden over eerbied uit Exodus 21, de verzen 15-16, 22, 23. Daar staat het volgende:
1.Wie zijn Vader of zijn Moeder slaat, die zal zeker gedood worden.
2.Verder, wie een mens steelt, hetzij hij die verkocht heeft of dat hij in zijn hand gevonden wordt, die zal zeker gedood worden.
3.Wanneer nu mannen kijven [= ruzie maken] en een zwangere vrouw slaan, dat haar de vrucht afgaat, maar er geen dodelijk verderf is, zo zal hij zeker gestraft worden, zoals de man van die vrouw hem oplegt, en hij zal het geven door de rechters.
4.Maar indien er een dodelijk verderf zal zijn, zo zult gij geven ziel voor ziel.
God laat zien, dat Hij Zijn Geboden serieus neemt en dus ook de overtreding van Zijn Geboden serieus neemt. Dat is: serieus straft. Dat vinden wij eigenlijk niet zo fijn, want van nature hebben we liever, dat God de overtreding van Zijn Geboden oogluikend toelaat, ongestraft laat. Maar daar moeten we toch maar niet op rekenen.
In de Wetten van Mozes, die na de Tien Geboden komen, gaat God steeds bij die Geboden kanttekeningen plaatsen. Je zou kunnen zeggen: God geeft er een nadere uitwerking van, Hij geeft commentaar op Zijn Eigen Wet en legt precies uit, wat Hij met elk Gebod afzonderlijk bedoelt.
Om met het eerste voorbeeld te beginnen: het vijfde Gebod zegt `Eer uw Vader en uw Moeder.' Dan bedoelt de HEERE dit volstrekt ernstig en Hij zegt: als je je Ouders niet eert, zal de straf zeker komen. Wie zijn Ouders slaat of verwondt, moet namelijk gedood worden...! God eist dus eerbied voor je Vader en je Moeder!
Vind jij dit een te erge straf? Als jij je Ouders werkelijk liefhebt, zul je beamen: het is verdiend! En ik wens je van harte toe, dat je het zo ook leert zien. Wat zou het er trouwens in de maatschappij veel beter voorstaan, wanneer wij het gezag Bijbels erkennen.
Het tweede voorbeeld gaat over het zesde Gebod `Gij zult niet doodslaan.' God eist eerbied voor het leven. Je mag niet alleen een mens niet doden, maar je mag hem zelfs niet stelen. Slavernij, zoals onze voorvaderen in Afrika en Zuid-Amerika dreven, is in de Schrift verboden. Zwarten en blanken zijn hierin gelijk: je mag ze niet stelen en als slaaf verkopen. Wie dat doet, heeft zijn eigen leven verbeurd, hij moet de doodstraf ondergaan.
In I Timotheüs 1 vers 9 en 10 haalt Paulus deze twee geboden aan en zegt: de Wet van God geldt juist de volgende personen: de vadermoordenaars en de moedermoordenaars ... de mensendieven.
Het laatste voorbeeld tekent ons Gods zorg voor het ongeboren leven. Blijkbaar is het leven in de moederschoot ook waardevol; echt en compleet leven. Wanneer iemand hoe dan ook de oorzaak is, dat de vrucht wordt afgedreven, dan staat hij schuldig aan doodslag of zelfs moord ...
Wat zien we hier toch hoe voorzichtig en vol eerbied wij moeten omgaan met hen die in de bijzondere omstandigheden van het aanstaande moederschap verkeren. Eerbied, zorg, liefdevolle hulp dienen wij aan de dag te leggen aan het ongeboren kindeke en zijn Moeder.
Wij leven in een tijd en in een land vol van opzettelijk veroorzaakte vruchtafdrijving, abortus-provocatus. God rekent het als moord en doodslag. Hij houdt door deze Wetten ons voor, dat het prille, ontluikende leven ook volwaardig menselijk leven is. Ook dàt is in Zijn Vaderlijke zorg en dus dienen ook wij er eerbied voor te hebben.
Geef dus acht, dat je
* eerbied hebt voor je Ouders
* eerbied hebt voor het leven van je naaste
* eerbied hebt voor het nog ongeboren kind