De wet van Mozes en jij: verzoening en medeplichtigheid
Auteur: ds. W. Pieters
Vorige keer hebben we nagedacht over het zondoffer in Leviticus 4. Daar staat (in enkele verzen samengevat):
1.Als een ziel / mens zal hebben gezondigd door afdwaling van enige geboden des HEEREN ...
2.zo zal hij voor zijn zonde die hij heeft gezondigd, een var / stier offeren aan de HEERE ten zondoffer.
3.En hij zal die var brengen tot de deur van de tent der samenkomst voor het aangezicht des HEEREN; en hij zal zijn hand op het hoofd van die var leggen en hij zal die var slachten voor het aangezicht des HEEREN
4.en de priester zal voor hem verzoening doen en het zal hem worden vergeven.
Vorige keer hebben we gezien dat we onbewust kunnen zondigen en dat we dan toch schuldig staan. Soms kun je de uitdrukking horen: `onwetend zondigt niet.' Dat betekent: als je onwetend zondigt, rekent God het je niet als zonde aan. Maar zo staat het niet in de Bijbel. Al is er best een groot verschil tussen bewust zondigen en onwetend zondigen, toch maken we ons in beide gevallen strafwaardig. Dat blijkt wel in Leviticus 4, waar met nadruk staat dat er ook verzoening moet plaatsvinden over ónbewuste zonden.
Dit hoofdstuk leert ons ook dat deze noodzakelijke verzoening er is. Daar heeft God voor gezorgd.
Zo zien we in dit hoofdstuk schijnbaar tegengestelde eigenschappen van God verenigd: aan de ene kant Zijn onkreukbare rechtvaardigheid en vlekkeloze heiligheid en aan de andere kant Zijn onpeilbare liefde en onverdiende genade. Aan de ene kant: God noemt ook onbewuste zonden zonde; aan de andere kant: Hij zorgt ook voor de verzoening hiervan.
Wat een verdriet geeft het Gods kind wanneer hij er achter komt dat hij heeft gezondigd! Hij wil het niet, hij bidt en is waakzaam ertegen, en toch zondigt hij. Als dan de Geest des Heeren hem daarvan overtuigt, o wat komt er dan opnieuw een verlangen naar de verzoening. En wat een wonder dan, dat deze verzoening er ís! O, dan is er toch ook blijdschap ondanks alle verdriet.
In het Oude Testament moest er een kostbaar dier worden geslacht. Toen ik pas dit hoofdstuk bij de maaltijd nog eens las, zei ik zo: wat moeten de Israëlieten wel zeer, zeer voorzichtig en nauwgezet hebben geleefd, anders waren ze in zeer korte tijd al hun vee kwijt!
De zonde is geen kleinigheid. Als God het aan Zijn geliefd volk gebiedt dat ze iedere keer een var of stier moeten offeren voor zonden, begaan in onwetendheid ..., dan moet God de zonde toch wel heel erg vinden.
Zo erg moeten ook wij de zonden vinden. Dit leerde de Heere Zijn volk door middel van deze wetten wel heel duidelijk! Denk het je maar eens in, dat je een twintig-tal stieren heb bij je koeien en dat je voor elke zonde zo'n dier moet offeren. O, wat moet er in het gemoed van Gods ware kinderen onder Israël dan wel een diep besef zijn geweest dat de zonde een vreselijk kwaad is. Zelfs de zonde die je niet opzettelijk doet en waar je later op gewezen wordt (door iemand anders of door Gods Geest), moet worden verzoend door middel van zulk een kostbaar dier!
Maar nu we op deze offerwetten terugzien vanuit het Nieuwe Testament, moeten we zeggen: niet zozeer een kostbaar dier, maar het dierbaar Lam Gods moest Zijn leven geven, Zijn bloed storten, om ook deze zonden-van-onwetendheid te betalen!
Is de zonde dan niet erg?
O wat is het gevaar groot dat we met de beste bedoeling toch God beledigen en onteren, krenken en vertoornen! Wat is satan listig om een masker over de zonde te doen, zodat we heel geen erg erin hebben, dat iets zonde is! En wat is het nodig dat we
─a). veel studeren in Gods Woord om te weten wat zonde is en
─b). nauwgezet leven, oplettend acht geven.
Wie slordig leeft, zondigt misschien wel zonder het te weten, maar hij had het kunnen weten! Daarom por ik je aan: studeer in Gods Woord en wees voorzichtig. De Heere zegt in Spreuken 16 vers 6: "... door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade." Zo alleen kun je zonden (ook gecamoufleerde en onbewuste zonden) vermijden!
En al kun jij ze - ondanks dat je er nog zoveel op let! - niet geheel en al vermijden, toch is er geen reden om moedeloos te zijn. In Leviticus 4 beveelt God gebruik te maken van de dienst der verzoening. Hij wijst ons de weg aan om onbewuste zonden verzoend te krijgen, namelijk in het offerdier. En dit wees heen naar Jezus Christus, Die nooit gezondigd heeft (ook niet onwetend!), om zo een volkomen Zaligmaker te zijn voor ons soort mensen.
Medeplichtigheid
In de wet die we nu overdenken gaat het over de zonde van het medeplichtig zijn. Leviticus 5 vers 1 luidt:
Als nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen.
Dit vers wordt verschillend uitgelegd. Dat komt omdat dit vers op twee verschillende zaken van toepassing kan zijn.
Eerst maar zoals onze statenvertaling het in de kanttekeningen uitlegt. Het gaat over de stem des vloeks, waarvan jij getuige bent. Dat betekent: iemand heeft gevloekt en jij hebt het vernomen. Wat moet je hiermee? Je moet het te kennen geven. En wel bij de overheid. Wat wordt met een vloek bedoeld? Een lastering tegen God, zoals in Leviticus 24 vers 10, 11, waar staat: "En er ging de zoon van een Israëlietische vrouw uit, die in het midden der kinderen Israëls de zoon van een Egyptische man was; en de zoon van deze Israëlietische én een Israëlietisch man twistten in het leger. Toen lasterde de zoon van de Israëlietische vrouw uitdrukkelijk de NAAM en vloekte." Of tegen zijn naasten zoals in II Samuël 16 vers 7 waar het gaat over Simeï, die David uitscheldt en vervloekt: "Aldus nu zei Simei in zijn vloeken: ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en gij, Belials man!"
Wanneer iemand op de één of andere manier getuige is van zo'n vervloeking, zo'n lastering, dan moet hij het bij de overheid aangeven, omdat hij anders medeschuldig is. Zo legt de Heidelbergse Catechismus dit ook uit, zoals we kunnen lezen in vraag en antwoord 100: `Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden? Ja gewis; want er is geen groter zonde noch die God meer vertoornt dan de lastering van Zijn Naam; waarom Hij die ook met de dood te straffen bevolen heeft.' En als verwijstekst staat ook Leviticus 5 vers 1. Als eerste staat echter Spreuken 29 vers 24: "Wie met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek en hij geeft het niet te kennen." In de kanttekening op het laatste gedeelte van dit vers staat echter: de zin is, dat hij gemaand zijnde door de rechter met beëediging en met vervloeking van hem die de dief weet en niet te kennen geeft, nochtans terwijl hij hem weet, ontkent het te weten.
En dit is precies de uitleg van Leviticus 5 vers 1 volgens Matthew Henry.
Het gaat dan in Leviticus 5 vers 1 niet over een vloek, die we lastering kunnen noemen, maar om een rechterlijke vervloeking. De rechter stelt iemand onder ede. Dat betekent: die persoon moet een eed afleggen dat hij de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid zal zeggen. Deze eedzwering is tegelijk een vervloeking, de rechter zegt namelijk: u bent vervloekt als u liegt.
Wanneer iemand nu de stem van de vloek heeft gehoord, onder ede is geplaatst, en dan het toch niet te kennen geeft ... Met `het' wordt dan bedoeld: waarover de rechter hem ondervraagt, bijvoorbeeld een misdaad waarvan je getuige bent. Je weet dat Jan gestolen heeft. Je wordt door de rechter onder ede ondervraagt en toch weiger je het te kennen te geven, ja: je ontkent het en pleegt dus meineed.
Wat dan? Dan zul je je ongerechtigheid dragen.
Deze situatie komt niet dikwijls voor. Ik zelf ben nog nooit voor een rechtbank geweest. Maar het kan je een keer gebeuren en dan moet je de waarheid spreken. Wie dan zwijgt, zondigt.
Nu lezen we in de lijdensgeschiedenis van onze Heere Jezus Christus, in Mattheüs 26 vers 63: "Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester antwoordende zei tot Hem: ik bezweer U bij de levende God dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?" Dat is precies wat in Leviticus 5 vers 1 staat (net als in I Koningen 8 vers 31, waar de kanttekening over deze eed opmerkt: `Versta, een eed door de rechter opgelegd, die in gewichtige zaken geschiedde, met zelfvervloeking zo men vals zwoer, en dat zeer plechtig voor het altaar, om de zweerder te meer tot aandacht en vrees te verwekken').
Nu de hogepriester Jezus onder ede plaatst, mag en kan Hij niet meer zwijgen en we lezen dan ook in vers 64: "Jezus zeide tot hem: gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u: van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels."
Begrijpen jullie waarom Jezus nu moest spreken? De Wet van Zijn Vader gebood Hem te getuigen: de waarheid! En Hij spreekt de volle waarheid. En wat een heerlijke waarheid. Hij schijnt hier door rechterlijke misdaad ten onder te gaan, maar Hij zal binnenkort op de ereplaats in de hemel zitten! Een godslasterlijk woord in de oren van Kajafas, maar een heerlijke troost voor al de Zijnen.
Wat we met Leviticus 5 vers 1 in de praktijk van ons leven moeten, zal ik in het nummer van september behandelen, zo de Heere wil.