Wat de bijbel zegt over elkaar vergeven (1)
Auteur: ds. W. Pieters
Hoewel het onderwerp niet zo aangenaam is, is het toch heel nuttig om er ons in te verdiepen. Er wordt namelijk in de Bijbel best grote nadruk gelegd op het elkaar vergeven. In de eerste plaats wel door Jezus Zelf en daarna ook niet minder door Zijn apostelen. Het onderwerp is niet zo aangenaam, omdat het zeer waarschijnlijk is, dat de meeste lezers van dit jeugdblad er op de één of andere manier moeite mee hebben. We vinden het meestal niet zo gemakkelijk om het iemand te vergeven, wanneer die persoon ons onrecht aandeed, wanneer iemand ons verongelijkte. Daarom vinden we het ook niet gemakkelijk om de vijfde bede van het Gebed des Heeren te bidden: `Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.' Daar zeggen wij: wilt U mij mijn zondeschuld vergeven, zoals ik ook aan mijn naaste zijn zondeschuld tegenover mij vergeef... Zwingli, de grote hervormer van Zwitserland, heeft eens geschreven, dat deze vijfde bede hem ontzaglijk zwaar veroordeelde. Hij voelde wel: als God net zo vergevingsgezind is jegens mij, als ik het ben jegens mijn naasten, dan staat het er met mij niet zo best voor. Kijk, iemand iets vergeven, die per ongeluk jou kwaad deed, dàt gaat nog wel. En iemand iets vergeven, die met grote smart zijn verkeerdheid aan je belijdt en onder tranen vergeving van je vraagt..., dàt gaat ook nog wel. Maar in je hart al vergeving te hebben geschonken aan iemand, die er heel niet om vraagt... Dat is veel moeilijker. En nog veel en veel moeilijker wordt het, wanneer die persoon niet maar 's één keer iets gemeens deed, maar wanneer hij het steeds weer doet... En dat is nu de situatie, wanneer de Heilige Schrift ons leert, hoe wij vergeving hebben te schenken aan onze (vijandige) naaste.
In dit nummer zien we hoe de Heere Jezus in het volmaakte gebed, het `Onze Vader' ons onderwijst over de vergevingsgezindheid, die er in ons hart moet zijn tegenover onze naaste. Het staat in het heilig Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs, hoofdstuk 6, de verzen 14 en 15. Nadat de Heere Jezus het `Onze Vader' heeft voorgezegd, laat Hij er direct de volgende woorden op volgen: “Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw hemelse Vader uw misdaden niet vergeven.”
Kort en bondig zegt Jezus hier: als jij niet gezind bent om vergeving te schenken aan je medemens, dan krijg je het zelf ook niet. Dus, wanneer iemand zich inbeeldt, dat hij Gods vergevende liefde heeft ontvangen, maar hij koestert een wrok tegenover iemand van zijn naasten, dan is het 100% zeker, dat hij de genade van de schuldvergeving niet bezit! Anders heeft Jezus gelogen. Nu, dàt te denken, zullen jullie wel niet durven, is 't wel? Daarom kunnen we maar tot één conclusie komen: wie vergeving van zonden wil ontvangen, moet ook zelf tegenover al zijn medemensen vergevingsgezind zijn. De verbinding tussen die twee vergevingen, namelijk van God tot ons en van ons tot onze naaste is in het `Onze Vader' weergegeven met het woordje `gelijk'. Er staat als het ware een `is-gelijk-teken' (=) tussen die twee delen van de vijfde bede. God zal jou jouw zonden vergeven, wanneer jij jouw naaste vergiffenis schenkt. Anders gezegd: God zal jou en mij net zo behandelen, als jij en ik onze naasten behandelen. Schenken wij hen vergeving, dan schenkt God ons ook vergeving. Doen wij het hen niet, dan doet God het ons ook niet...! Vind je dit te erg? Dan is het misschien wel nuttig om die twee schulden eens tegenover elkaar te zetten. De schuld van jou ten opzichte van God én de schuld van jouw vijand ten opzichte van jou. Nu schrijf ik nog even de vijfde bede van het `Onze Vader' over, zoals we die vinden in het heilig Evangelie naar de beschrijving van Lucas, hoofdstuk 11 vers 4. Jezus werd door de discipelen opnieuw gevraagd, hoe zij moesten bidden en geeft dan opnieuw het voorbeeldgebed. Maar sommige zinnen zijn iets anders. Onder andere ook de vijfde bede `vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.' Daar staat nu: “En vergeef ons onze zonden; want ook wij vergeven aan een iegelijk, die ons schuldig is.” De Catechismus van Westminster legt dat mooi uit...
`Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren', zo luidt een gedeelte van het gebed des Heeren. Wij moeten niet alleen vergeving ontvàngen, maar we moeten ook vergeving schènken. En deze twee dingen verbindt de Heere Jezus heel nauw aan elkaar: we mogen niet om vergeving vragen, wanneer we onze naaste geen vergeving schenken. We krijgen van God ook geen vergeving van onze zonden, wanneer we de misdaden van onze naaste niet aan hem kwijtschelden. Daarom zegt Jezus het zo: `gelijk ook wij...' De Catechismus van Westminster, die ze in de Free Presbyterian Church of Scotland, de Kerk van de Mbumazending gebruiken, zegt het zo: wij durven met des te meer vrijmoedigheid bidden om vergeving en we worden des te meer bemoedigd om vergeving te verwachten, wanneer we dit getuigenis in onszelf hebben, dat we van harte aan anderen hun zonden vergeven. Zou het moeilijk zijn om elkaar de zonden te vergeven? Ja, wanneer we denken, dat die ander toch wel heel erg gemeen tegenover ons geweest is. Wanneer we gaan uitmeten, hoe slecht die ander wel was tegenover ons, dan wordt het steeds moeilijker om hem zijn slechtheid en gemeenheid te vergeven. Dan wordt het steeds meer onmogelijk om te doen, alsof er niets aan de hand is. Daarom vertelt de Heere Jezus een gelijkenis. Jullie weten wel, dat een gelijkenis bedoelt om in verhaal-vorm iets aan ons te leren. Het gaat over iemand, die aan een collega wat heeft geleend en die zelf tegelijk ook schuld heeft bij zijn koning. Zijn collega heeft bij hem een schuld van ¦ 10.000 en zelf heeft hij bij zijn koning een schuld van ¦ 6.000.000.000 = 6 miljard gulden! De verhouding is dus, dat hij zelf 600.000 keer zoveel schuld heeft bij zijn koning, als zijn collega schuld heeft bij hem. Jezus wil ons duidelijk maken, dat de grofste beledigingen of ergste overtredingen van onze naaste tegenover ons totaal in het niet vallen, vergeleken bij de zondeschuld, die wij bij God hebben...! Mee eens? En nu vergeeft God ons die zes miljard gulden niet, wanneer wij die tienduizend gulden niet vergeven. Wanneer we de verhouding zien tussen onze dagelijkse zonden tegenover de Heere en de zonden van onze naaste tegenover ons, dan wordt het al een stuk eenvoudiger om hem zijn zonde te vergeven, denk je niet?
Maar het gaat nog veel meer vanzelf, wanneer we luisteren naar de apostel Paulus in Colossenzen 2 vers 13 en 3 vers 13. In 2 vers 13 schrijft hij: “Hij heeft u, toen gij dood waart in de misdaden, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende.” En in 3 vers 13 staat, nadat hij zegt, dat we elkaar moeten liefhebben: “Verdragende elkander en vergevende de een de ander, als iemand tegen iemand een klacht heeft; zoals Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo.”
Zoals Christus ons vergeven heeft, zo moeten wij ook doen. Zou dat niet een eenvoudige zaak zijn? Zou dat niet vanzelf gaan? Als jij hebt beleefd hoe ontzaglijk en onbeschrijfelijk groot je zonden zijn voor Gods Aangezicht...; en je hebt de zoete, vergevende liefde van God mogen proeven...; zou je dan niet graag en vanzelfsprekend alle misdrijven van je naaste willen vergeven? Wanneer jij nu in je hart liefde voelt branden (dat is heel wat anders, dan haat te voelen branden...) jegens je vijanden (Matthes 5 vers 44), dan krijg je ook vrijmoedigheid om God te smeken om vergeving voor je eigen zonden. Ik weet wel, dat de eigenlijke grond van vrijmoedigheid niet ligt in onze vergevingsgezindheid, maar in Christus, in Zijn liefde en borgwerk. Maar ik denk toch, dat de Westminster Catechismus geen ongelijk heeft ─gelet op Lucas 11 vers 4, waar Jezus zegt: “want ook wij vergeven aan een ieder, die ons schuldig is”─, om te zeggen: een kind van God heeft des te meer vrijmoedigheid om aan God te vragen om vergeving, wanneer hij in zijn eigen hart vergevende liefde voor zijn naasten ervaart. Hoezo dan? Wel, dan mogen we als volgt redeneren: als ík al zoveel liefde in mijn hart heb om aan een ander zijn zonden te vergeven, terwijl ik toch een mens ben, die geneigd is zijn naaste te haten(!), hoeveel te meer zal dan God niet graag mij vergeving van zonden schenken, omdat God toch in Zijn Wezen Liefde is (Lucas 11 vers 13)! En we mogen ook zó redeneren: als ik mijn naaste van harte al zijn zonden wil vergeven, dan heb ik deze liefde, deze genade van Gòd gekregen. Want vanuit mezelf zou ik dat echt niet willen. Welnu, dan zal God ook de ándere genade, namelijk van vergeving, mij zeker willen schenken.