De wet van Mozes en jij: spijsoffer en wierook
Auteur: ds. W. Pieters
Armen worden in de offerdienst niet vergeten. Ze hebben geen mogelijkheid om een os te brengen (zoals in Leviticus 1 vers 1-9 wordt voorgeschreven). Maar mensen die zoveel geld niet hebben, mogen een kleiner dier als brandoffer brengen, een schaap of een geit. En ben je zo arm dat je zelfs dàt niet kunt betalen, dan ben je bij de Heere ook welkom met het offer van een duif. Zo'n duif hoef je niet ergens te kopen, die kun je in Israël overal in de natuur vangen. Wat zit hier een aanmoediging in voor hen die niets hebben om de Heere aan te bieden. Het Evangelie van de verzoening-door-voldoening is niet minder toegankelijk voor arme en berooide mensen als voor rijke en welgestelde mensen.
Laten we eens zien wat Leviticus 1 vanaf vers 10 ons hierover zegt.
1.En indien zijn offerande is van kleinvee, van schapen of van geiten, ten brandoffer zal hij een volkomen mannetje offeren....
2.En indien zijn offerande voor de HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven of van jonge duiven offeren.
De handelingen verschillen niet zoveel en dus kan er ook niet bepaald iets nieuws van verteld worden. Maar wel wil ik aan jullie doorgeven wat ik in een verklaring vond over de duif die als brandoffer mag worden geofferd. Bedenk: de offerdieren zijn een afbeelding van het grote Offer, Jezus Christus.
In de Bijbel is voor het eerst sprake van een duif bij de ark van Noach. De duif is daar de boodschapper van vrede, met een afgebroken blad van de olijfboom in haar bek. De tweede keer dat we lezen over een duif is bij het Verbond van God met Abram, Genesis 15. Abram moet niet alleen een vaars, een ram en een geit slachten (precies de dieren van Leviticus 1!), maar ook een tortelduif en een jonge duif. De duif is er dus van meetaf bij betrokken.
Later komen we de duif ook weer tegen in het Hooglied. Daar is de duif beeld van de genieting van liefde en vreugde. Vooral blijkt dat de bruid door de Bruidegom wordt vergeleken met een duif; Hij noemt haar zo.
In het Nieuwe Testament vinden we de duif als de gedaante waarin de Heilige Geest is neergedaald op Jezus, bij de Doop in de Jordaan. Jezus zegt dat Zijn discipelen / volgelingen even oprecht moeten zijn als de duiven. En wanneer Jezus in de tempel wordt gebracht, zoals verderop in het boek Leviticus wordt bevolen, offeren Jozef en Maria geen os of schaap, maar een paar duiven; het offer der armen.
Wat moet de priester met die duif doen? Hij moet de kop van dit onschuldige diertje eraf draaien of wringen en het bloed moet hij eruit drukken aan de zijde van het altaar, zodat het naar beneden loopt. Een wrede daad, waar wij terecht voor terugschrikken. Waarom moet het zo? Het is een afbeelding van de gewelddadige dood die de mensen Jezus zullen aandoen. Hoewel Hij te vergelijken is met een onschuldige en vredelievende duif (geen kraai of havik, aaseter / roofvogel), toch wordt Hij wreed mishandeld: in de hof van Gethsemané, voor de hogepriester (kaakslagen), door ruwe Romeinse soldaten (geselslagen, doornenkroon).
Het rode bloed druipt langs het altaar naar beneden. Het is een schreeuw om verzoening, het is de roep van verzoening, Gods verzoeningsgezindheid, Zijn bereidwilligheid om Zijn Zoon - die onschuldige en vredelievende `Duif' - te geven, ja te verbrijzelen! Om zo vrede te stichten tussen Zich en ons.
Kijken we nu na enige maanden terug op het eerste hoofdstuk van het boek Leviticus waarin het brandoffer ons wordt voorgeschreven, dan worden we als ongemerkt bij de hand genomen en terug geleid naar het paradijs. Daar aan de ingang van het paradijs vinden wij in wezen dezelfde dingen als hier in Leviticus. Daar staat de cherub met zijn vlammend zwaard, daar druppelt het bloed van het geslachte dier.
We kunnen wel zeggen: daar zien we de nóódzaak van verzoening en de wérkelijkheid van verzoening. Net zoals in Leviticus 1. Alleen bij de uitgang van het paradijs is alles nog heel vaag. De Heere maakt in de loop van de eeuwen de belofte van verzoening door Zijn lieve Zoon, steeds duidelijker zichtbaar. In het boek Leviticus zien we dan ook veel duidelijker Wie het Lam Gods is Dat de zonde der wereld wegneemt.
Spijsoffer
Ceremoniële wetten in Mozes' dagen zijn allemaal gericht op Christus. Ze wijzen de Isralieten heen naar de Messias, Die komen zou. Maar niet alleen het werk van Christus op áárde wordt afgebeeld, zoals Zijn lijden en sterven; ook Zijn werk in de hémel, aan de rechterhand van Zijn Vader.
In Leviticus 2 hebben we daarvan een mooi voorbeeld. Het gaat nu in het bijzonder om wat Hij inwerkt door Zijn Geest in Zijn volk: namelijk hun gewillige gave aan God en hun naasten. Heel Leviticus 2 kunnen we Nieuwtestamentisch weergeven met de uitspraak van Paulus in Filippenzen 4 vers 18, waar hij schrijft over de gave van de Filippenzen. Ze hadden hem in de gevangenis van Rome ─ terwijl hij gebrek moest lijden ─ gegeven wat nodig was voor zijn dagelijks lichamelijk onderhoud. Hij noemt dat dan:
“een welriekende reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk.”
Het gaat in Leviticus 2 over het spijsoffer. Dat is een offer waar geen bloed aan te pas komt; alleen meelbloem, olie en wierook.
We gaan nu bezien wat de betekenis van dit offer is voor jou en mij, in onze tijd. We brengen dit offer niet meer letterlijk; dat hoeft niet meer, dat mag ook niet meer. Al de Oudtestamentische offers zijn door de komst van Christus opgeheven. Toch kunnen we uit deze ceremoniële wet heel wat leren. Lees maar verder.
Als nu een ziel een offerande van spijsoffer aan de HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen.
2.En de priester zal zijn gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer, een lieflijke reuk voor de HEERE.
3Het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN.
4.Geen spijsoffer, dat gij aan de HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem en van geen honing zult gij voor de HEERE een vuuroffer aansteken.
5.En alle offerande van uw spijsoffer zult gij met zout zouten en het zout van het Verbond van uw God zult gij van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.
Nadat het brandoffer ons in Leviticus 1 de verzoening van een zondaar heeft onderwezen, komt nu het spijsoffer van een verzoende zondaar. Het is zijn gave aan God. De gave van al zijn bezittingen, die hij van de Heere heeft ontvangen. Hij wijdt zich en al het zijne nu toe aan de Heere en Zijn dienst. Hij erkent Gods goedheid om dit alles aan hem te geven en hij wenst het terug te geven aan de Heere; ofwel te besteden in Zijn dienst.
Een Christen weet: alles wat ik ben en heb, is het eigendom van Jezus Christus, Die mij met Zijn dierbaar bloed heeft gekocht.
Dit spijsoffer wordt in Leviticus vermeld ná het brandoffer, waarmee gezegd wordt: alleen op grond van het bloedige offer tot verzoening (Christus, aan het kruis) kan ons onbloedige offer van toewijding aangenaam zijn voor God.
Nooit mogen we vergeten dat het ook in dit offer van toewijding aan de Heere uiteindelijk gaat om het werk van Christus. Hij is het eigenlijke Spijsoffer: de vervulling van alle Oudtestamentische spijsoffers. Door Hem alleen kan onze toewijding aan God aangenaam zijn voor Hem. Anders is al het onze een stank in Gods neus! Vergeet dit niet.
Wij moeten en mogen ook in de Nieuwtestamentische tijd een spijsoffer brengen. Niet letterlijk, maar figuurlijk / geestelijk. Wat houdt dat in? Dat we heel ons leven, al onze verstandelijke vermogens en lichaamskrachten, al onze bezittingen en tijd geven aan de Heere en Zijn volk met de blijde uitroep: het is allemaal niet meer van mijzelf, Heere! Doet U er maar mee wat U wilt. Wilt U mij en het mijne nog gebruiken in Uw dienst? Kunt U Uw eer nog bewerken uit mij en uit iets van mij? Graag, Heere, ik ben geheel en al tot Uw dienst en lof bereid (Psalm 108)!
Verder leert de wierook bij dit offer ons, dat het niet zonder gebed kan. Ook wordt dit offer genoemd een gedenkoffer. Daarbij maken de kanttekeningen deze opmerking: het maakt God als het ware indachtig Zijn belofte die Hij aan de vrome Israëlieten had gegeven.
Nog twee dingen: er mag geen zuurdesem of gist bij en geen honing en anderzijds mag zout nooit ontbreken. Wat is de betekenis van gist? Het is een symbool van onze zonde. Zonde mag er niet bij gemengd worden, wanneer wij ons aan God opdragen. We moeten ons dus heel oprecht aan de Heere geven. En het zout is teken van Gods verbondstrouw. Wanneer we ons geheel en al toewijden aan de Heere moeten we en mogen we steunen op Zijn trouw!