Spreuken 28:13 - de jeugdbijbel in de Bijbel - deel 3
Auteur: ds. W. Pieters
Die zijn overtredingen bedekt,
zal niet voorspoedig zijn;
maar die ze bekent en laat,
zal barmhartigheid verkrijgen.
Spreuken 28 vers 13
De vorige keer ging het over de ogen van de HEERE. Hij ziet, weet en kent alles. Deze tekst kan over iemand gaan die ondanks dat Gods ogen alles zien, toch alsmaar zijn overtredingen blijft bedekken voor God en de medemens. Dan wil dit woord hem of haar onderwijzen waarin dreiging klinkt, maar ook vrede.
Wat zijn overtredingen? Wet of thora betekent: weg of grens der gerechtigheid. Overtreden betekent dan ook: over aangegeven grenzen stappen. Te doen wat God verbiedt en na te laten wat God gebiedt. Wat zwart is noem jij wit en wat wit is noem jij zwart. Het goede noem jij kwaad en het kwade noem jij goed. Neem bijvoorbeeld eens je geweten. Je goede geweten wordt steeds door Gods Woord heel nauwkeurig afgesteld. Wil je zondigen, dan moet je bewust dat tere stemmetje van binnen onderdrukken, dan komt er ruimte voor het kwade. Hoe uitdrukkelijker het verbod dat je van je ouders meekrijgt, des te meer prikkelt dat uitdrukkelijke verbod jouw ingeboren ongehoorzaamheid om te doen wat verboden is. Dat is immers hoogst interessant. Zo'n dwarse wil zit nu in elk mens. Als je nu alsmaar dat dwarse in je bedekt ... dan zul je niet voorspoedig zijn ... God zal je leven niet laten gelukken of slagen. Hoe ernstig! Denk bijvoorbeeld eens aan het vijfde gebod. Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. Hier is sprake van voorspoed als je je ouders eert. Gods geboden bedoelen het goede in jullie leven.
Bedekken is het tegenovergestelde van bekennen of belijden. Belijden betekent in het nieuwe testament: hetzelfde zeggen als wat God zegt. Als God zegt: je bent verkeerd bezig, dan wil God bijval van je hebben. Zonder voorwaarden te stellen, zonder ja maars. Daar zit zo dikwijls de pijn en haper bij ons. Dus bedekken zou je kunnen uitleggen als niet hetzelfde zeggen wat God of je ouders zeggen. Hen ongelijk geven. Het is niet waar wat u zegt. Het valt nog wel mee. Zolang je niet eerlijk voor de dag komt, is je geweten onrustig, ben je schuw voor God en je medemens. Daarbij komt nog dat jij slechts van je overtredingen ziet, wat een puntje van de ijsberg.
Maar God ziet ook de ijsberg onder water. Hoeveel overtredingen er wel niet zijn. Al is het dat God veel beter peilen kan wat er in ons hart leeft, dan dat wij dat zelf kunnen toch maar bedekken. Waarom nu toch?
Je kunt nooit te slecht zijn in Gods oog. Petrus dacht dat toen hij zei: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. Dat kun je wel vrezen dat je te slecht bent, maar dit woord zegt eigenlijk overtredingen die je bekent en Mijn barmhartigheid passen bij elkaar. Er staat niet: Wie te veel overtredingen heeft, zal geen barmhartigheid verkrijgen. Of wie Zijn overtredingen bekent, zal misschien barmhartigheid verkrijgen. Nee, dat staat er niet. Wat voor je verstand onbegrijpelijk is, dat verstaat het geloof wel. Genade en beleden zonden passen bij elkaar. God laat zich niet begrijpen, want er is geen doorgronding van Zijn verstand, maar Hij wil wel door jou in dit woord vertrouwd zijn.
Dit woord is eigenlijk ook een wonderlijke belofte, want God belooft hier wat. God spreekt hier van `zullen'. Het zal zo zijn, dat wie zijn overtredingen bekent, Mijn barmhartigheid krijgt. Dat heeft God Zelf beloofd. God herroept dit woord niet. God komt daar niet meer op terug. Het geloof verstaat dit en wijst God op Zijn eigen woord. Want de HEERE is niet zoals een mens dat Hij liegen zou. Hij zal het zeggen en doen. Hij zal spreken en bevestigen. Het geloof gaat tot God zoals een Jakob en zegt: Ik laat u niet gaan, tenzij dat U mij zegent. Jakob was een vasthouder en tegelijk een bedrieger.
Er staat nog wat bij: niet alleen bekennen of belijden maar ook laten of nalaten. Als je op school nalaat een opdracht te doen, dan verzuim je iets. Dat is een gebrek aan liefde. Maar hier wordt het andersom bedoeld. De zonde verzuimen, dat mag, ja dat moet, wil het goed komen! Gebrek hebben aan zondeliefde. De zonde voortaan niet meer doen, omdat je liefde tot God gekregen hebt. Als je nu oprecht en echt je overtredingen bekent met droefheid (berouw & heimwee) in je hart. Als je door het geloof iets proeft van Gods barmhartigheid, dan kan het niet anders of je verlangt voortaan echt je zonden na te laten. Zonden bekennen en tegelijk nalaten gebeurt niet automatisch. Het gaat wel vanzelf als je Gods barmhartigheid smaakt. Dan zeg je: O, mijn zonde heden eruit. Zij die hun zonden niet nalaten maar blijven doen, hebben nooit echt Gods barmhartigheid geloofd. Want wie God in Zijn barmhartigheid lief heeft haat de zonde, omdat God ze haat. Je mag niet zeggen: zullen wij de zonde extra doen, dan zal de barmhartigheid ook wel meer worden. Nee, stel God niet op de proef, je kunt ook harder en ongevoeliger worden als je de zonde zoet blijft vinden. Denk niet slecht van God, kom tot Hem, want Hij is genadig, maar misbruik dit woord niet!