Wat de bijbel zegt over hoop
Auteur: ds. W. Pieters
In `De Banier' van 13 mei staat het volgende zinnetje: `De Tweede Kamerverkiezingen hebben ons niet gebracht, wat wij gehoopt en ook wel een beetje verwacht hadden.'
De schrijver maakt hier onderscheid tussen `hopen' en `verwachten'. Voor hem is - lijkt mij - `hopen' hetzelfde als `graag willen, wensen'; en `verwachten' is iets als `rekenen op'. Helaas gebruiken veel kerkmensen het woord hoop / hopen in de afgesleten betekenis van `graag willen'. Het gevolg daarvan is, dat we bij het lezen in Gods Heilig Woord ook denken dat dàt bedoeld is, wanneer het over hoop gaat.
In het gezaghebbende woordenboek van Van Dale staat bij hoop: `wensende verwachting, dat iets goeds, dat nog onzeker is en in de toekomst ligt, werkelijkheid zal worden.'
Wanneer de Schrift spreekt over de hoop van een christen, een rechtvaardige - als in Spreuken 10 vers 28, zie bladzijde 2 -, gaat het echter altijd over een rotsvaste zekerheid.
Daarom gebruikt Paulus in Hebreeën 6 vers 19 het beeld van het anker, wanneer hij het heeft over de hoop. En ten overvloede zegt hij er dan bij, dat dit anker zeker / betrouwbaar is en vast.
Wat veronderstelt het beeld van het anker? Dat er storm op komst is. De weg van Gods kind uit de stad `Verderf' naar Sion zal niet zonder stormen en orkanen gaan. De hoop is nu het middel, dat God aan Zijn kind heeft gegeven, om die stormen op onze levenszee veilig te kunnen verduren. Een schip, dat dreigt op de rotsen te lopen, kan door een goed en stevig anker voor schipbreuk worden bewaard.
Wat is kenmerkend voor een anker? Dat je het buiten boord werpt. Wie zo dwaas zou zijn om zijn anker in het ruim van het schip te laten zakken, zal in een zware storm zeker te pletter slaan. Zo is het ook met dit anker: de hoop is niet gericht op iets in ons, maar wordt `geworpen' buiten ons: op God en Zijn beloften.
Dat is Paulus' bedoeling, want hij schrijft erbij, dat dit anker ingaat in het binnenste van het voorhangsel.
Nu weten wij wel, wat achter het voorhangsel stond: de ark van Gods Verbond met de gouden plaats, het verzoendeksel en in die ark, onder dat verzoendeksel, lag de heilige Wet van God.
Wat doet nu de christen die op God hoopt? Hij zoekt zijn enige steun bij de God der verzoening, Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende.
Dus een christen steunt niet op zijn bekering, ook niet op Gods genade in zijn ziel en de bevinding van Gods liefde. Want dat gaat alles zomaar in de woedende stormen die satan ontsteekt ondersteboven. Maar een christen ziet op naar de verzoeningsgezindheid van God de Vader, werpt zich op de gewilligheid van onze Heere Jezus Christus en vertrouwt zich onvoorwaardelijk toe aan de genade van de Heilige Geest.
Een anker houdt vast. Betekent dit dat een schip op zee, te midden van een loeiende storm, aan een anker, zonder beweging, zonder schommelingen is? Welnee, het schip ligt helemaal niet stil. Het schip beweegt gevaarlijk. Alleen de grond, waarin het anker zich heeft vastgegrepen is stil, rustig, onbeweeglijk. Een onervaren mens, zal bij het horen van de storm en het zien van de golven en vooral het voelen van de heftige bewegingen van het schip, niet denken dat het schip nu veilig is. Toch - als het anker houdt! - is het schip het wel ...
Zo is dat in Gods kinderen ook wel. Ze werpen het anker tot achter het voorhangsel, dat is: ze verlaten zich geheel en al op het volkomen offer van de Gekruisigde; maar ... Nu dachten ze: als ik werkelijk geloof en hoop op Christus heb, dan zal ik niet meer heen en weer geslingerd worden, niet meer op en neer geworpen. Wat blijkt echter - en daarom twijfelen Gods kinderen nog zo vaak? Dat het levensscheepje nog net zo `wiebelig' is. Gods kind vergist zich; het dacht: nu zal ik een vaste koers gaan, geen schuddingen meer; maar het tegendeel blijkt, omdat de vastheid niet in ons gevoel ligt, maar in Gods belofte, in God Zelf. Toch zal jouw schip zó geen schipbreuk lijden!
In dit stukje zal ik twee teksten behandelen. Eerst Hosea 2 vers 14, waar staat: "En ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af en het dal van Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen van haar jeugd en als ten dage, toen zij optrok uit Egypteland."
Waar gaat het over? Hosea spreekt tot het volk Israël, dat ver bij zijn God vandaan is gezworven. De Heere roept het tot bekering. God belooft: Ik Zelf zal het bekeren. Hoe? Eerst brengt Hij dit zondige volk in de woestijn. Dat is niet fijn. Maar wel heel nuttig en ook nodig. Daar wordt zijn zonde bekend gemaakt en daar toont de HEERE Zijn vergevende liefde.
En als deze wonderlijke genade in ons hart komt, dat Hij al onze schuld vergeeft, dan komt er ook blijdschap. De HEERE zegt, dat Hij aan zo'n zondig volk weer opnieuw wijngaarden zal geven. Wijn en wijngaarden zijn beeld van vreugde, Goddelijke blijdschap.
En dan komt het: de HEERE belooft ook dat Hij een deur der hoop zal geven. Wat betekent dat? Dat je weer hoop leert koesteren. Dat het leven niet meer uitzichtloos zal zijn, dat de toekomst niet meer duister zal zijn, dat er geen reden meer zal wezen om moedeloos en hopeloos te zijn. De HEERE zal er voor zorgen dat je leven weer zin heeft, dat er een doel komt, dat er uitzicht komt. Dat je er ook weer zin in krijgt, namelijk om te leven voor Hem, tot Zijn eer, tot hulp en nut van Zijn volk.
Hoop betekent dus, dat je met reikhalzend verlangen uitkijkt naar Gods heerlijke beloften die Hij één voor één zal vervullen door Zijn grote daden.
Waar opent de HEERE nu deze deur, deze hoop? In het dal van Achor. Zegt je dat niets? Het Hebreeuwse woord `Achor' betekent: beroerte, verbijstering. Er klinkt een herinnering door aan Achan, de dief van Jericho, Jozua 7, die gestenigd wordt.
Juist daar, waar hopeloosheid en moedeloosheid zich voordoen en waar jij denkt dat er niets meer van terecht komt. Juist dan, wanneer jij denkt, dat satan zijn triomfen viert in jouw leven en dat hij het voor eeuwig zal winnen. Juist daar, waar jij vreest, dat het voor eeuwig kwijt is, dat al je hoop en moed vergaat, juist daar opent God een deur der hoop en Hij zal er Persoonlijk zorg voor dragen dat deze hoop niet vergaat. Daar zul jij zingen en jubelen van Gods grote goedheid en genade!
De tweede tekst is Romeinen 8 vers 24 en 25, waar Paulus schrijft: "Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid."
Het gaat over het sterke verlangen naar de volkomen verlossing. Dat ook het laatste restje van de zonde niet meer in ons zal zijn, maar dat we volmaakt heilig zullen zijn, zondeloos. Dat betekent dus: de toekomst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Paulus heeft daar sterk naar uitgezien. Maar toch duurde het lang. Hij noemt het woord lijdzaamheid. Dat betekent: geduldige volharding. Je blijft net zo lang wachten, totdat het komt, hoe lang het ook duurt! En Gods volk kijkt nog steeds uit naar die dag dat ze nooit meer hoeven te zondigen.
Onder het schrijven bekruipt mij de vraag: hoeveel lezers van `De Catechisant' zouden dit kennen? En eerder al kwam in mij de vraag op: is dit nu waar bij mij?
We kunnen wel wat schrijven en zeggen, maar het moet ook in ons eigen hart en leven waar zijn ...! Jij en ik, wij moeten nu deze sterke hoop hebben, deze gegronde verwachting. Een ijdele hoop helpt niets. Wat heb je eraan om je te bedriegen. Kijk het eens na! Heb je gegronde hoop op het eeuwig zalig leven? Zo ja, dan heb je nu het begin van de eeuwige vreugde in je hart én dan heb je nu ook verlangen om heilig te zijn, rein te zijn, kuis te zijn, zondeloos te zijn. Of niet?
Paulus wist: nog een kleine tijd en ik zal van satan, wereld en eigen zondige vlees geen last meer hebben. Dan zal ik verlost zijn uit het lichaam der zonde. En dat was zijn vreugde.
De mijne ook? De jouwe ook?