De wet van Mozes en jij: Tafel der toonbroden en gouden kandelaar
Auteur: ds. W. Pieters
Wanneer God aan Mozes minutieus bevelen geeft aangaande de bouw van de Tabernakel en wat daarin moet staan, noemt Hij als eerste (en belangrijkste) de ark. Dat hebben we de vorige keer gezien. En het maken van Tabernakel met toebehoren heeft ook in onze Nieuwtestamentische tijd nog heel wat te zeggen, want God bedoelde heel deze uiterlijke ceremonie als een soort `plaatjesboek' voor het volk Israël in die oude tijd.
In de Nieuwtestamentische tijd hebben wij geen `plaatjesboek' meer nodig. De eredienst is nu geestelijk, niet zichtbaar. Maar ondertussen vertelt dat `plaatjesboek' van de Oudtestamentische eredienst ons wel heel precies, Wie God is en hoe Hij gediend wil worden. De manier waarop is wel veranderd, maar de inhoud niet!
Dat zien we ook in het volgende onderwerp, dat de Heere aan Mozes voorstelt, namelijk de Tafel der toonbroden. Het staat in Exodus 25 vers 23-30. Ik schrijf het eerste en het laatste vers over:
1.Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn en een el haar breedte en anderhalve el zal haar hoogte zijn.
2.En gij zult op deze tafel altijd het toonbrood voor Mijn Aangezicht leggen.
Wat betekent deze plechtigheid? Een week lang moest dat brood (deze twaalf broden) daar liggen en daarna mochten de priesters het eten. God wil, dat er ononderbroken een broodoffer zal zijn voor Zijn Aangezicht.
Dit broodoffer werd niet verbrand, maar de daarbij liggende wierook werd verbrand en het brood mocht - zoals van veel andere offers - gegeten worden door de priesters. De Heere zei hiermee kort samengevat twee dingen. In de eerste plaats, dat Hij wilde, dat ons dagelijks brood geheiligd zou worden. Wij eten en drinken elke dag en we denken er bijkans nooit bij na, dat het heel niet gewoon is, dat we dit kunnen. Het is in de eerste plaats niet gewoon, dat het voedsel er is en in de tweede plaats is het heel niet gewoon, dat het ons wèl bekomt, dat het ons goed doet ...
Heel gewoon toch?
De Heere maakt duidelijk, dat het voedsel niet van ons is, maar van Hem afkomstig. Dat zegt Hij in Hosea 2 uitdrukkelijk: Ik zal van Mijn zondige volk eten en drinken afpakken, want zij erkennen toch niet dat Ik dit alles aan hen heb gegeven. En daarom wil Hij continu een broodoffer in de Tabernakel hebben liggen, opdat het volk zou weten: ons dagelijks voedsel is niet van ons, maar van God en wij krijgen het uit Zijn grote goedheid!
Ten tweede is alles van de Tabernakel een afbeelding van Jezus Christus. De bedoeling van de Tafel der toonbroden en de daarop liggende toonbroden was net als al het andere: onderwijs geven over de Heere Jezus Christus.
Wat vinden we nu in het Nieuwe Testament over Hem met betrekking tot het toonbrood? In Johannes 6 lezen we, dat Jezus Zich het Brood des Levens noemt. En daarmee verwijst Hij naar de tijd van Mozes, namelijk naar het manna. Hij zegt daarmee, dat het manna een afbeelding van Hem was. En zo is ook het toonbrood een afbeelding van Hem.
Op welke manier? Wat zegt God daarmee? Wel, het toonbrood was altijd in het heiligdom en zo is Christus nu in de hemel ook altijd in het heiligdom. Hij is nu het Brood des Levens, Dat aan de wereld het leven geeft (Johannes 6 vers 33). Het leven is door dat hemelse Brood en Gods kinderen worden gevoed vanuit dat Brood. Alleen daardoor zijn de middelen der genade krachtig om ons geestelijk leven te onderhouden.
En verder wijzen de twaalf toonbroden op de twaalf stammen van Israël. Dat is een eenheid. Ook toen de tien stammen van het rijk van Juda afscheurden, werden er wekelijks, op elke Sabbath, twaalf toonbroden (en niet twee!) op deze heilige tafel neergelegd en bleven ze er de hele week op liggen. Hiermee wordt de eenheid van Gods Gemeente gesymboliseerd. De Kerk van Jezus Christus is wel droevig verdeeld en verscheurd; er is veel twist en onenigheid; de oude natuur met haar vleselijke lusten heeft vaak de overhand. Maar ondanks alles, wat ons verdrietig moet maken, blijft het waar: de Kerk van Christus is in Gods ogen toch één; de twaalf broden liggen gezamenlijk voor God op de heilige tafel.
Dit brood was voor God. Daarmee werd afgebeeld, dat God genoegen beleeft in Zijn volk. God hoeft dat brood niet te eten, maar het is net, alsof dit brood het eten van God is. Zo verlustigt God Zich in Zijn Kerk, door Zijn Zoon, het ware, geestelijke Brood, dat in de hemel is en dat wij (als geestelijke priesters) mogen eten! ... !
Het volgende onderdeel van de tabernakel is de gouden kandelaar. De HEERE toont er één aan Mozes en precies zo moet die ook worden nagemaakt in de heilige tentwoning van God. Mozes hoort de beschrijving aan en zal later ook de opdracht geven om deze gouden kandelaar exact na te maken. En de Geest des HEEREN maakt de werkmeesters Bezaleël en Aholiab voor dit onmogelijke werk bekwaam (zie Exodus 31 vers 1-11).
Ik zal nu uit Exodus 25 vers 31-40 een paar stukjes overschrijven over de gouden kandelaar en zijn lampen.
1.Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden.
2.Gij zult voor hem ook zeven lampen maken en men zal zijn lampen aansteken.
3.Zie dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, dat u op de berg getoond is.
Misschien heb je onder het lezen van dit gedeelte uit de Bijbel je wel afgevraagd: waar komt toch al dat goud vandaan, dat de Israëlieten moesten gebruiken voor al dat kostbare gereedschap van de tabernakel? Waren de Israëlieten zo rijk? Ze zullen toch in Egypte wel niet zo royaal betaald zijn geweest, toen ze daar slaven waren en verdrukt werden ...
En dat is ook zeker waar: de Israëlieten werden in Egypte behandeld, zoals de communistische overheid van Rusland, de christenen behandelde in de strafkampen van Siberië. En dus waren ze straatarm. Ze werden wel zo hard behandeld, dat Egypte wordt vergeleken met een oven. Toch werden de kinderen Israëls rijk. Hoe kwam dat? De HEERE had hun opdracht gegeven om in de nacht van de uittocht hun wettige betaling te eisen van de Egyptenaren. En door de vreselijke ramp van het sterven van alle eerstgeborenen in Egypteland, waren de mensen zo bang voor het volk Israël geworden, en waren ze hen zo graag kwijt, dat ze heel graag bereid waren om allerlei sieraden, goud en zilver en kostbare gebruiksvoorwerpen aan hen te geven.
Zo is het arme slavenvolk Israël toch rijk uit Egypte vertrokken en zo kan nu in de woestijn zo'n prachtig bouwwerk verrijzen van zo ontzaglijk kostbaar materiaal.
Maar dan nu de gouden kandelaar, die in het heilige moest staan. De reden waarom, is heel eenvoudig: in de tabernakel waren geen vensters, geen ramen en dus kon er geen licht naar binnen vallen en dus was het er helemaal donker. Daarom moest er een lamp staan om het dienstwerk te verrichten.
Er was ook een symbolische betekenis. De HEERE beeldde met deze lamp af, dat in een donkere wereld vol onkunde en dwaasheid licht zou komen door de dienst des HEEREN. Niet zozeer doordat wij Hem dienen, maar doordat Hij ons bedient. Want waarover ging het in de tabernakel? Om het offer. En wanneer de taal van het offer, de taal van de bloedstorting, verstaan wordt, wordt het van binnen in ons hart weer licht.
Het Evangelie, de dienst der verzoening, verspreidt een helder licht. Zonder dit licht zien we niets. De heidenen wandelen in de duisternis. Hun verstand is verduisterd. Ze hebben geen inzicht in de dingen van God en nog veel minder in God Zelf.
En jij? En ik?
Als wij in dit nieuwe jaar 1996 nog steeds geen licht hebben in het heilig Woord van God en als we de dingen, die van de Geest van God zijn, niet verstaan en als eigenlijk alles van Jezus Christus en Zijn werk ons onduidelijk is - dan mogen we in dit nieuw begonnen jaar dringend vragen om het licht van de gouden kandelaar, dat God Zelf in de tabernakel heeft laten ontsteken.
Hij zegt het er nadrukkelijk bij, dat die lampen (natuurlijk is hier sprake van olielampjes!) aangestoken moeten worden. Daarmee bemoedigt God ons om vrijmoedig aan Hem te vragen om het licht van Zijn genade. Dat Hij dat zou aansteken in ons hart. Dan zien we Wie Jezus Christus eigenlijk is, en Wie Hij voor óns is.
Misschien vindt iemand dit maar vergeestelijken. Nou, kom eens mee naar Hebreeën 4 vers 16. Daar roept Paulus ons op (en wij mogen onze oren wel spitsen!) om toe te gaan tot de Troon der genade. Met deze naam werd de ark in het Heilige der heiligen bedoeld. Wat zegt Paulus daarmee? Dat we door het geloof, op een geestelijke manier, de tabernakel mogen binnengaan en wel helemaal tot achter het voorhangsel, tot in het Heilige der heiligen. En wat komen we dan onderweg tegen? Het licht van de gouden kandelaar. Wat moeten we daarbij geestelijk denken? Het licht van het Evangelie van Gods genade! Dat zal ons leiden tot de ark, de Troon van Gods genade!