De wet van Mozes en jij: het altaar en verzoening
Auteur: ds. W. Pieters
In Exodus 27, waar we inmiddels aan toe gekomen zijn, gaat het nog steeds over de tabernakel en zijn toebehoren. Nu spreekt God tot Mozes over het koperen brandofferaltaar. In heel de dienst van de tabernakel gaat het om één ding: er moet verzoening geschieden. De Heere is daarop gericht en wil ook de aandacht van het volk Israël daarop richten. Eigenlijk is heel de boodschap van het Evangelie daarop gericht. En deze verzoening geschiedt nu door middel van een bloedig offer. En dat bloedig offer moet gebracht worden bij en op het altaar.
Daar heb ik al over geschreven in het nummer van oktober 1994, naar aanleiding van Exodus 20 vers 24─26. Nu gaan we verder in op het altaar zelf.
Het gaat niet over kleine dingen, maar over de kern van heel onze godsdienst. Het altaar was namelijk de plaats van de ontmoeting met God! Daarom zijn de gegevens over het altaar van groot belang. In de verzen 1─8 staat daarover (vereenvoudigd) het volgende:
1.Gij zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte (vierkant zal dit altaar zijn) en drie ellen zijn hoogte.
2.En gij zult zijn hoornen maken op zijn vier hoeken; en gij zult het met koper overtrekken.
3.Gij zult ook potten maken om zijn as te ontvangen; ook al zijn gereedschap zult gij van koper maken.
6.Gij zult ook handbomen maken tot het altaar, handbomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken.
7.En de handbomen zullen in de ringen gedaan worden, zodat de handbomen zijn aan beide zijden van het altaar, als men het draagt.
8.Gelijk als Hij u op de berg gewezen heeft, zo zullen zij doen.
Het altaar is al vanouds bekend, ook bij heidense volken. Men bouwde een altaar om daarop te offeren. Waarom stak men geen vuurtje aan op de grond? Om vlees te braden voor eigen gebruik bouwde men geen altaar, maar stak men wel een vuurtje aan gewoon op de grond. Maar om een offer aan God te geven, maakte men een altaar of tafel. Dat was teken van eerbied.
Het altaar was als het ware de tafel, waarop de spijze van God werd neergezet. De heidenen dachten dan, dat hun goden werkelijk van die altaar-tafel aten. Maar Israël wist wel, wat God in Psalm 50 vers 13 zei: “Zou Ik stierenvlees eten en bokkenbloed drinken?” Nee, de HEERE heeft ons voedsel niet nodig.
Toch werd het offer aan God aangeboden, als op een tafel, alsof het de spijze van God was... Zo wordt het offer ook genoemd in Leviticus 21 vers 6.
Wat is de betekenis van deze uitdrukking? Bij het volk Israël was de maaltijd het symbool van gemeenschap. De gemeenschappelijke maaltijd gaf aan, dat men innig samen leefde. Zo wilde de HEERE in de offermaaltijd uitbeelden, hoe innig Hij omgang had met Zijn volk. Dus een altaar beeldde uit
de zoetheid der gemeenschap.
Het altaar in het voorhof had vier hoornen op de hoeken. Wat zei God daarmee? De hoornen waren een symbool van kracht, zoals de kracht van een stier gelegen is in zijn hoornen. Van het koperen brandofferaltaar ging als het ware uit
de kracht der verzoening.
Weet jij, hoe rijk en heerlijk het is om een altaar te hebben, plaats van ontmoeting met God?
Weet jij uit jouw eigen leven, hoe groot en heerlijk die kracht der verzoening is?
Het gaat bij het altaar in het voorhof van de tabernakel om het geheim, dat de heilige en rechtvaardige God toch omgang had met zondige en helwaardige mensen. De heiligheid van God is als dat vuur op het altaar: het verteert alle zonden. De rechtvaardigheid van God is als dat mes, waardoor het offerdier op/bij het altaar werd gedood: het straft alle zonden. En toch...
Toch hoefde de offeraar, de schuldige zondaar niet te sterven, wanneer hij tot deze heilige en rechtvaardige God naderde. Nee, de HEERE wilde juist op de meest innige manier omgang met die zondaar hebben. Hij wilde Zijn krachtige verzoening aan hem bewijzen. Dit alles beeldde het altaar af.
Maar het altaar was meer dan alleen maar een afbeelding: het was ook een verzekering/verzegeling.
Als je hart geplaagd werd door twijfel, vanwege je vele vuile zonden, of God wel met jou te maken wilde hebben, dan zei de HEERE door middel van het altaar in het voorhof: zo zeker als dit altaar met vuur en hoornen, bestreken met bloed, in Mijn tempel staat, zó zeker wil Ik met jou omgang hebben.
Heb jij geen last van je zonden, dan heb je die extra verzekering ook niet nodig. Dan `geloof' je het zo ook wel, dat God van je houdt en dat Hij omgang met je zoekt en dat Hij je zonden wel zal vergeven. Maar heb jij door het werk van de Heilige Geest leren zien, hoe groot je zonden en ellende zijn..., dan is het echt geen kleinigheid om vast en sterk in de belofte van God te geloven, die Hij overal in Zijn Woord heeft staan, namelijk, dat Hij gaarne vergevende is en van grote goedertierenheid voor allen, die Hem aanroepen. Je voelt wel, dat het voor zo'n jongen of zo'n meisje, zo'n man of vrouw, die zijn zonden recht en grondig kent, best wel heel moeilijk is dit alles te geloven.
De duivel wil je nu immers graag in wanhoop brengen. Als jij treurt en weent over die vuile bron van alle wanbedrijven, die je steeds maar weer in je hart gewaar wordt... en als je dagelijks van jezelf moet walgen, omdat je de HEERE zoveel verdriet doet... dan heb je nodig, dat God Zijn vergevende liefde en genadige nabijheid komt verzegelen of verzekeren. Uiteindelijk doet de HEERE dat door de kracht van Zijn Heilige Geest. Maar Hij gebruikte er in het Oude Testament ook afbeeldingen voor.
Trouwens in het Nieuwe Testament gebruikt de HEERE daar nog steeds afbeeldingen voor: zichtbare bewijzen van Zijn genade jegens ons: Doop en Avondmaal!
En één van die afbeeldingen was het altaar. Daarom lezen we in Psalm 84 ook die ontroerende woorden van David, dat hij zo sterk verlangde naar het altaar, de voorhof van des HEEREN Huis, zoals hij ook zegt in Psalm 27: “Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.” “Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o HEERE der heerscharen! Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot de levende God. Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heerscharen, mijn Koning en mijn God! Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadig.”