De wet van Mozes en jij: vuur in de offerdienst
Auteur: ds. W. Pieters
Offers, offers en nog eens offers, daarover gaan de eerste hoofdstukken van het boek Leviticus. Offers die allemaal voorbij zijn. Die wij niet meer hoeven te brengen. Die wij zelfs niet meer mógen brengen. Ze staan in de Bijbel niet om ons tot die offerdienst te verplichten of aan te sporen. Maar om ons te laten zien, hoe belangrijk de offerdienst in Israël in de tijd van het Oude Testament was. Om ons te laten zien, hoe belangrijk God de offerdienst vond.
Waarom hoeven en mogen al die offers nu niet meer? Om de eenvoudige reden dat het ene, volmaakte en afdoende Offer nu is gebracht: Jezus Christus heeft Zijn dierbaar hartebloed gestort, Zijn Goddelijk leven gegeven, op Golgotha, tot verzoening van de zonden.
Ik zal nog één keer over deze offerdienst schrijven en wel over Leviticus 6 vers 13. Daar staat:
1.Het vuur zal gedurig op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden.
Dit heeft de HEERE ook al in vers 12 gezegd. Het is blijkbaar een aangelegen punt, belangrijk genoeg om tweemaal aan de orde te stellen.
Wat wil dit zeggen? Je moet weten dat het vuur op het altaar niet zomaar vuur is. Nee, het is een heel bijzonder vuur. Het is vuur dat God Zelf zal aansteken. Kijk maar in hoofdstuk 9 vers 24. Daar hebben Mozes en Aäron alles voor het offer in orde gemaakt, nadat de tabernakel voor de eerste keer is opgericht. En als dan dat offer, met het hout, op het koperen brandofferaltaar ligt, verschijnt de heerlijkheid des HEEREN. Hoe dan?
“Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer, en het vet.”
Van dit vuur geldt nu dat het niet uit mag gaan. Steeds moeten de priesters en Levieten wacht houden en goed opletten dat het altaarvuur, ook 's nachts niet uitgaat. Waarom? Omdat dit vuur een teken is van Gods goedkeuring.
Hij neemt het offer aan!
Hij is vergevingsgezind!
Daaraan mag in Israël niemand twijfelen. En zal iemand er toch aan twijfelen ─ dan kan hij aan het vuur op het altaar zien, dat het echt waar is: het vuur brandt nog, nog steeds datzelfde vuur van God. Het teken van Gods gunst.
Als het ware roept dat altijd brandende vuur van het brandofferaltaar: `Kom maar gerust met uw offer, ja, ook al bent u nog zo slecht en vuil en onrein. Het vuur brandt nog. God is nog verzoeningsgezind. Hij wil graag dat het tussen Hem en u weer goed komt!'
Verder: dit hemelvuur toont ons ook dat er geen vuur van ons bij kan of mag. Als twee dienstdoende priesters, Nadab en Abihu, met eigengemaakt vuur willen naderen tot de tabernakel, worden ze ter plekke verbrand door het vuur van God!
Vreselijk!
Ontzagwekkend!
Huiveringwekkend!
Nog één ding: het vuur op het altaar wijst ons in de Nieuwtestamentische tijd, duidelijk naar de voortdurende kracht van Christus' offer. Christus hangt nu niet aan het kruis. Dat is gebeurd, eenmaal. Het offer van Christus hoeft ook niet te worden herhaald, zoals de dwaalleer van de mis in de roomse kerk zegt. Maar de kracht van Christus' offer moet er wel steeds zijn, is er ook nog steeds.
En dus mag je tot Christus' offer vandaag en vannacht ─ op het meest ongelegen uur! ─ komen, als een arme, beladen, schuldige, ja helwaardige zondaar of zondares! De apostel Paulus zegt het zo in Hebreeën 10 vers 19─22:
“ Aangezien wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, op een verse en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees; en omdat wij hebben een grote Priester over het huis Gods; zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid van het geloof, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten en het lichaam gewassen zijnde met rein water.”
Hieruit volgt: de weg is open.
Dat wil het altijd brandende vuur ons leren!
Nu aan jou de vraag: mag wat jou betreft (om zo te spreken) dat vuur wel uitgaan? Heb jij geen verse weg door Christus' bloed nodig? Heb jij er geen behoefte aan om tot God te naderen?