Belijdenis van zonden; vierde tot met tiende gebod
Auteur: ds. W. Pieters
Tegen het vierde gebod
Dikwijls heb ik niet eens gedacht aan de sabbathdag om die te heiligen, en heb mij zonder oplettendheid begeven tot Uw dienst en die dag doorgebracht zonder te bedenken, waartoe die mij gegeven was. Zo is steeds de ene sabbathdag na de andere voorbijgegaan, zonder dat ik beter ben geworden, zonder dat ik gevorderd ben in heiligmaking of mij bereid heb om in te gaan in de eeuwige rust en daar de eeuwige sabbat te vieren. O, hoe vaak heb ik de godsdienst verzuimd of onheilig waargenomen, zodat mijn ziel er geen nut van heeft gehad. En zo sta ik voor U, o Heere, als de vijgenboom die geen vruchten droeg, die de bijl en het vuur te verwachten had! Wat heb ik kostelijke uren verzuimd en onnut verkwist, die ik had kunnen besteden tot nut van mijn ziel. Wat heb ik integendeel veel goede tijd besteed aan hetgeen mijn ziel geen nut deed ...!
Tegen het vijfde gebod
Mijn naasten heb ik niet lief gehad als mijzelf. Mijn ouders en die over mij gesteld waren, heb ik niet geëerd zoals ik verplicht was; en die onder mij gesteld waren en aan mijn zorg toevertrouwd zijn, heb ik zo niet voorgegaan, onderwezen en verzorgd, zoals ik behoorde.
Tegen het zesde gebod
Hoe menigmaal hebben toorn en gebrek aan liefde mij tot een doodslager voor U gemaakt. Ach Heere HEERE, indien ik een doodslager was voor de mensen en voor een rechter op aarde stond, om het doodvonnis te ontvangen, o, hoe benauwd zou ik zijn! Hoe zou het hart mij in de keel bonzen! En ik kan niet ontkennen dat ik een doodslager ben voor U, Die Rechter zijt van de hele wereld. En U kan ik niet ontlopen of omkopen. Ik moet dus een rechtvaardig vonnis, een welverdiende en dikwijls gedreigde straf verwachten, indien ik geen vergiffenis ontvang! O, wee mij, ellendig mens!
Tegen het zevende gebod
Hoe onrein zijn de opwellingen van mijn hart geweest en hoe hebben mijn gedachten mijn ziel dikwijls besmet! Hoe onheilig ben ik voor Uw reine ogen! Hadt Gij mij niet weerhouden door Uw genade, ik was misschien een echtbreker, hoereerder, dronkaard, dief en moordenaar geworden en had dan alle leden van mijn lichaam misbruikt tot wapenen van ongerechtigheid. Dat ik dit niet gedaan heb, o Heere, is niet omdat ik van nature beter ben dan andere mensen, maar omdat Gij mij hebt weerhouden en niet hebt willen toelaten dat ik daartoe zou vervallen.
Tegen het achtste gebod
Als ik mijzelf enig voordeel heb kunnen verschaffen en enige winst heb kunnen doen in mijn bedrijf, dan heb ik wel de neiging van mijn hart ontdekt om te hangen aan het goed van deze wereld. Dikwijls heb ik Uw gaven misbruikt en verkwist, gaven, die ik aan de armen had kunnen besteden, en ik ben niet dankbaar geweest voor Uw zegeningen.
Tegen het negende gebod
Niet altijd is mijn tong mij tot eer geweest; och, hoe dikwijls heb ik in woorden gestruikeld en heb zowel in zwijgen als spreken gezondigd!
Tegen het tiende gebod
En hoe kan ik al de begeerten verhalen, die mij voor U verontreinigen? Wie kan ze alle verstaan? Zo sta ik dan schuldig, o Heere, aan de verbreking van al Uw geboden en geen ervan heb ik volkomen onderhouden. Wat zal ik, arme zondaar, hierop zeggen? Wat kan ik tot mijn verontschuldiging inbrengen? Alles wat ik kan inbrengen, dient tot verzwaring van mijn oordeel, want alles is voortgekomen uit mijn hart, uit een boos hart en uit een verdorven natuur. Ik veroordeel dan gewillig mijzelf, o Heere; en ik beken dat ik waardig ben om als een vervloekte door U verstoten te worden in het eeuwige vuur. Te meer, omdat Uw dierbaar Evangelie mij zo dikwijls is verkondigd en dat ik daarop zo weinig acht heb gegeven