Psalmen zingen bij Calvijn
Auteur: ds. W. Pieters
Calvijns zingende gemeente
Auteur: Wilfred 't Hart
Terug naar Calvijn
Bij de bestudering hoe Calvijn omgaat met de psalmen, wordt spoedig duidelijk dat Calvijn het gehele psalmboek in een half jaar tijd liet zingen. Tot zeker het einde van de achttiende eeuw was dat ook gebruikelijk in ons land. Tegenwoordig is het zingen van psalmen of gedeelten van psalmen veranderd in het zingen van een ‘toepasselijk versje’. Zodoende is het verband van het vers binnen de psalm ver te zoeken en derhalve weten de protestantse kerken in Nederland niet wat daadwerkelijk ‘Reformatorisch Psalmzingen’ inhoudt.
Calvijn en zingen
Calvijn is er diep van doordrongen ‘dat het gezang een grote en krachtige werking oefent om het hart van de mensen te bewegen en te doen gloeien, dat zij God met een heviger en vuriger ijver aanroepen en prijzen.’ Voor Calvijn staat zingen gelijk aan bidden. Immers, hij spreekt over gezongen gebeden.
Al voordat Calvijn ervaring heeft met gemeentezang, voert hij die in, omdat hij deze noodzakelijk acht. Verder stelt de reformator dat zingen reeds een ‘zeer oud gebruik is’, aangezien het al bij de apostelen voorkomt, waardoor hij het ziet als door de Schrift geboden. Vervolgens beweert hij dat het zingen moet komen vanuit een ‘grondige beweging van het hart’, omdat het dan pas aangenaam is voor God. Voorts zoekt Calvijn aansluiting bij Plato als hij zegt dat er haast niets is wat de daden van de mensen meer kan omvormen dan het zingen.
De Psalm als Schriftuurlijk lied
Calvijn is er diep van overtuigd dat het Gods wil is dat de gehele gemeente zingt tot Zijn eer. Derhalve zoekt hij naar middelen om de gehele gemeente aan het zingen te krijgen. Calvijn gebruikt daartoe dan ook de volgende middelen of hanteert de volgende kenmerken. In de eerste plaats moet de muziek in overeenstemming zijn met de dienst des Woords: vocaal en theologisch gefundeerd, maar niet ontleend aan de straatmelodieën. De liederen dienen Schriftuurlijk te zijn, waarbij Schriftuurlijk opgevat moet worden als Bijbels, in die zin dat het uit de Heilige Schrift genomen en daarop gefundeerd staat. De psalmen van Israël zijn daarvoor het meest geschikt, omdat daarin de band met zowel het Oude als het Nieuwe Testament naar voren komt. Groot en klein moet zich kerkelijke melodieën eigen maken waarop ieder met hart en verstand de woorden van het geloofslied zal uiten, op deze wijze God antwoordend en lovend.
Melodie en zangfrequentie
Calvijn wil het liefst dat elke psalm een eigen melodie krijgt. Zijn ideaal is dan ook: een psalmboek met honderdvijftig verschillende melodieën, die door de gemeenteleden geleerd dienen te worden. Op deze manier weet elk gemeentelid direct om welke psalm het gaat wanneer daar één ten gehore wordt gebracht.
Zoals gezegd zong men ten tijde van Calvijn het gehele psalmboek in een half jaar. Dat blijkt uit gevonden tabellen uit 1549, 1551 en 1562, die laten zien dat er op zondagmorgen, zondagmiddag en woensdag een of twee hele psalmen gezongen werden met zestien tot twintig strofen per dienst. Een andere bron toont aan dat er zelfs meer gezongen werd, namelijk zo’n dertig strofen per dienst, waarbij de lofpsalmen op zondag de voorkeur genoten en boetepsalmen op woensdag. Calvijn en onbekende psalmen Uit bovenstaande vloeit logischerwijs voort dat Calvijn in eerste instantie een ‘onbekend’ psalmboek had. Immers, alle melodieën waren onbekend voor de gemeenteleden. Daar bleef het niet bij, omdat het Calvijns doel was om alle psalmen bekend te laten worden bij zijn gemeenteleden. Dat bewerkstelligde hij door veel te laten zingen en daarbij alle psalmen aan bod te laten komen. Op den duur kende elk gemeentelid elke melodie.