Uit de brieven van D.J.Crag (4)
Auteur: ds. W. Pieters
Geliefde Vriendin in de Heere,
Wat mij van uw schrijven bijzonder verheugt is, dat u schrijft, dat het verhaal over al die slechtheid en al Gods onmetelijke goedheid bij u deze vrucht had, dat er hoop, moed en verlangen ontsproot jegens deze God. O, wat een vreugde, dat alles zo is geleid, dat u het zo mocht ervaren: `God is goed en zou ik Hem dan niet te voet vallen en op Hem hopen en naar Hem verlangen?!' Dus zoete gevolgen uit bittere zonden. Zoete genade die zich heerlijk en schitterend bewees aan een bitter leven, aan een bitter bestaan, aan een zonde-bittere zondaar. Hoe kan Hij het water van Mara, dat zo bittere water, zoet en goed maken! Hij heeft u door het Hout des Kruises van onze Borg en Middelaar geschonken, dat dit bittere water zoet werd. Daarvoor dank ik Hem. En het is mij net zo wonderlijk goed en zoet, als u.
Ja dan mocht u tot de wateren komen. Ik ben `waterverkoper', maar Hij is het Water, Hij komt in Zijn Woord als het Water des levens tot u. En dan is Hooglied 1 waar: Uw Naam is een olie die uitgestort is: welke zoetheid is deze reuk, geliefde vriendin! Dan hebben de maagden Hem lief. Zijn wij dan maagden? Wij die overtreders zijn van alle geboden, maar in ieder geval ook van het eerste (de geestelijke hoererij)? Zijn wij rein, heilig, maagdelijk voor Gods hartdoorzoekende ogen? Nee in ons zelf, maar uit onbegrijpelijk grote en onverdiende genade toch ja, in Christus Jezus! Dan werkt deze liefde, waarover u schreef ook verbondenheid tussen die oprechten van Hooglied 1 vers 4. En dan misgunnen we elkaar Zijn komst tot het hart niet en dan verblijden we ons intens over Zijn genade aan de ander bewezen. En ja, dan krijgen we extra verbondenheid aan die leden van onze gezinnen, die naar de HEERE gaan zoeken. Mocht het zijn, dat de Heere in hen doorwerkt!
U hebt liefde tot hen die de HEERE vrezen, maar U hebt geen liefde tot hun zonde. Als u merkt, dat zij in zonde leven, daarover geen smart hebben en er niet tegen strijden, dan moet u ─hoeveel toegenegenheid er ook is en hoeveel gebed u ook voor hen zou opzenden tot de Troon van Gods Genade met grote droefheid in uw hart over hun zondige verharding─ de zonde juist in hen haten, overeenkomstig het heilige haten van Psalm 139! Maar des te meer wij bij Gods kinderen mogen opmerken dat de Heere droefheid werkte en werkt en verslagenheid/verbrokenheid, des te meer mag reine toegenegenheid branden. Echter niet anders dan in verlangen naar zondeloosheid.
Geliefde ...,
Hoe weet je nu, dat je Hem in onverderfelijkheid liefhebt? Moet je daar nog een extra bewijs voor hebben, of ligt dat in de liefde zelf besloten? Ga je erover nadenken, hoe het met die wonderlijke gave van de liefde tot de Heere Jezus is gesteld, dan kom je er nooit uit.
Maar mag je door de verborgen werking van de Heilige Geest deze liefde beoefenen en in een uitgaand verlangen je aan de gezegende en doorboorde voeten van Hem neerleggen, dan maak je ze wel eens nat met je tranen en zalf je ze met de liefde van je ziel en wil je er wel blijven liggen. Dan heb je Hem lief, al weet je het verder niet op een rij te krijgen of onder woorden te brengen. Je hoeft het niet te weten buiten de liefdesbeoefening om, maar je mag het weten, wanneer je hart weer zo naar Hem trekt.
Gisteren heb ik verder een wat lege dag gehad. Ik heb nog wel mogen lezen met vrucht en ook de catechisatie mocht fijn zijn: ik kon mijn woord kwijt, ja hèt Woord. Bidt u voor hen? Ik heb al deze dagen een onbegrijpelijke stilheid in mijn ziel, een blijdschap over alles wat de Heere in de laatste dagen schonk en een nabijheid van Hem, onverdiend.
Het was vanavond onder de prediking zeer bijzonder. De Heere was in ons midden, de Geest werkte! Toen ik in de dienst begon na de Schriftlezing en voor het gebed, ging het niet. Ik kon mijn gedachten niet goed ordenen en niet goed uit mijn woorden komen. En ik dacht al: het wordt niets! En daarom duurde het maar kort. Mijn stem was mat, mijn toon was leeg. Maar vanaf de eerste zin van de preek tot ongeveer het einde ging het zo onvoorstelbaar goed, eenvoudig, lieflijk, gunnend, geestelijk, open, bevindelijk, en wat er allemaal maar moest zijn ...; ik kan het niet zeggen.
Al heb ik het buitengewoon goed gehad en duidelijk ervaren, dat de HEERE met Zijn gunst - o, wat een wonder! - gisteravond in ons midden was. Toch weet ik niet of anderen het ook zo hebben ervaren. En hoe weet ik nu, of het bij mij wel van de Heere is en waarheid is en niet van mijzelf is? Hier kom ik verstandelijk niet uit! Maar toch weet ik het heel goed.
met de hartelijke groeten,
Geliefde Vriendin in de Heere,
Ik herinner mij, terwijl ik zo aan het schrijven ben, dat ik veel keren heb overdacht ten aanzien van mijn bekering, of ik nu wel waarlijk een kind van God was.
Ik zie mij nog lopen en onder het wandelen heb ik in die dagen en weken en maanden ontelbaar veel heerlijke Godsontmoetingen gehad! De HEERE is zo vaak nabij geweest, vooral onder die dagelijkse wandelingen. En ik weet nog zo goed, dat ik mij dan moest inhouden of ik zou zijn gaan huppelen van zielevreugd.
Ik heb daar dus vele malen mogen overpeinzen: ben ik nu wel echt een kind van God? O, het was mij zo groot, het was zo onmogelijk groot, het kon niet voor mij, dat ik een kind van God zou mogen zijn. Ik wist echter toch, dat het zo was.
Maar dan begon dat tweegesprek in mij: hoe weet je dat nu zeker, want er zijn zoveel mensen ─en in onze gemeente hadden en hebben we velen van zulk soort─ die menen dat ze een kind van God zijn en jij gelooft het niet van hen. Hoe weet je dan nu dat het bij jou wel echt is?
Nu, daarop kreeg ik geen antwoord dat voor mijn verstand aannemelijk was, maar daarop kreeg ik wel de vaste en zekere wetenschap dat het toch waar was. De Heere schonk mij dan zulk een wonderlijke, aangename, zoete en heerlijke zekerheid, dat ik in die dagelijkse wandelingen meermalen heb uitgeroepen (zonder dat iemand mij hoorde, hoor!): nu zal ik nooit meer twijfelen, Heere!
Wat zal ik verder schrijven? De Heere is erg goed voor mij geweest. Ik las een preek (eerste deel) van Th. W. over I Petrus 1 vers 22b: “Hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart.” Ik heb met diepe verwondering en innig vermaak mogen lezen! Een paar stukjes:
─`Liefde moet in vlammen uitbreken... Liefde betekent een brandende en vurige genegenheid, geen wateren moeten dezelve uitblussen.'
─`Liefde is een zoete en lieflijke genegenheid, waardoor wij een ander alle goeds wensen en zijn welvaart als ons eigen bevorderen. Liefde is een heilig vuur, door Gods Geest in het hart ontstoken, evenals het vuur dat van de hemel daalde II Kronieken 7 vers 1.'