Orthopraxie - 12
Auteur: ds. W. Pieters
De Heere Jezus vertelt verder hoe Zijn volgelingen-leerlingen moeten omgaan met hun naasten. Niet bekritiseren (balk en splinter - zie vorige nummer). Nu gaat het over de vraag hoe je met ongelovigen moet omgaan, en wel wat betreft geestelijke geheimen. In vers 6 van Mattheüs 7 zegt Hij:
"Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen / varkens; opdat zij die niet te eniger tijd met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren."
Met honden en varkens bedoelt onze Heiland spottende mensen. Niet zozeer onwetenden als wel afkerigen. We moeten en mogen ze waarschuwen en nodigen en voor ze bidden, maar het heilige mogen we niet aan zulke spotters en verachters geven.
Wat bedoelt Jezus met het heilige of de parels? In het bijzonder wel de intieme kant van de Christelijke leer. Wat we in de berijming zingen van Psalm 25 vers 7:
Gods verborgen omgang vinden
Zielen waar Zijn vrees in woont.
't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreêverbond, getoond.
Getuigen van de hoop die in je is, waarbij je iets zou vertellen van je geestelijke strijd of vreugde, - daar moet plaats voor zijn. Daar moet je de goede tijd voor kiezen. Wanneer jij je intieme geheimen - die tussen God en jouw ziel (of heb je er geen?) - aan klasgenoten of collega's vertelt, van wie je weet dat ze er niet respectvol mee omgaan, dan je er op wachten dat ze je erom zullen bespotten (wat niet zo erg is...) en dat ze er aanleiding uit halen om God des te meer te lasteren.
Het kan zelfs zijn dat je ook de waarheid van Gods Woord zelf (dus zonder die bevindelijke en meest persoonlijke kant ervan) niet moet vertellen aan mensen die als honden en varkens zijn. Maar het is nu wel belangrijk precies te weten wie de Heere Jezus dan met die honden en zwijnen bedoelt.
Het zijn niet nieuwsgierige onwetenden. Zulke collega's of klasgenoten mag je gerust vertellen
- wat jou troost in je verdriet
- of waarom jij aan hun zondebedrijf niet meedoet
- of, in de kantine, waarom jij je handen vouwt en ogen sluit voor het eten...
Maar spotten ze? Stop dan.
ORTHOPRAXIE
We hadden het over Mattheüs 7. Daar lezen we over de juiste levenspraktijk (orthopraxie):
"Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een ieder die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, hem zal opengedaan worden. Of welk mens is er onder u, als zijn zoon hem zou vragen om brood, die hem een steen zal geven? En als hij hem om een vis zou vragen, die hem een slang zal geven? Indien dan gij die boos zijt, uw kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader Die in de hemelen is, goede gaven geven aan degenen die ze van Hem bidden!"
Het lijkt niet bepaald te gaan over het leven in de dagelijkse praktijk, maar om de 'binnenkamer', het privé-leven met God. Het laatste ontken ik niet: het gaat ook over het leven van de verborgen omgang met God. Maar het eerste ontken ik wel: het is niet waar dat dit persoonlijk-geestelijke los staat van het algemeen-maatschappelijke of praktische leven. Je kunt het als volgt zeggen: zoals je bidt, zo werk / leef je ook. Net als: zo krachtig als de motor is, zo goed functioneert de machine.
Heb je een zaagmachine met een zwakke motor, dan loopt de zaag eerder vast in een boomstam of zo, dan wanneer die is uitgerust met een sterke motor.
Wat is de motor van de goede praktijk? Hoe houd je het vol om op een Christelijke manier met je naaste en met alle wederwaardigheden van je leven om te gaan? Doordat je gebedspraktijk Bijbels is.
Wat is kenmerkend voor het juiste bidden? Vertrouwend volharden. Wie zonder vertrouwen bidt, kent Gods karakter niet. Jezus noemt Hem 'Vader', om ons allen te leren geen harde gedachten over Hem te koesteren. Des te zuiverder onze opvatting van God is, des te meer we op Hem gaan lijken en des te Bijbelser onze levenspraktijk zal zijn.
Des te inniger we Hem vertrouwen, des te meer zal ons dagelijkse leven doordrenkt zijn van vertrouwen en betrouwbaarheid.
Zo bezien is het ook niet vreemd dat vers 12 op vers 7-11 volgt. Nadat Jezus bovenstaande over het gebed zegt, volgt direct (als in één adem):
"Alle dingen dan die gij wilt, dat de mensen u zouden doen, doet gij hun ook zo; want dat is de wet en de profeten."
ORTHOPRAXIE
We moeten, zegt de Heere Jezus in Mattheüs 7 vers 12, met onze naaste zal omgaan als wij zouden willen dat hij met ons omging. Wie dat volledig en in alle verbanden altijd houdt, houdt Gods wet. Uit dit simpele vers alleen al kunnen we duidelijk opmaken dat de Heere Jezus de praktijk van het christenleven hoogst serieus neemt. Het gaat niet alleen om geloven, om de innerlijke en hartelijke verhouding tot God in de hemel, maar het gaat ook net zoveel om onze verhouding en praktijk tot onze naasten. Dit spreekt ook vanzelf. Het kan niet anders zegt later Johannes in zijn eerste algemene brief: wie God liefheeft zal ook zijn naaste liefhebben; en andersom geldt: wie zegt dat hij God liefheeft en ondertussen in de praktijk laat merken dat hij zijn naaste niet liefheeft, is een leugenaar.
In omgekeerde zin kennen wij het gezegde:
wat gij niet wilt dat u geschiedt,
doe dat ook een ander niet.
Het gebod van de Heere Jezus gaat echter verder: wij moeten niet alleen iets niet doen, maar wij moeten iets wél doen. Wanneer wij de rest van hoofdstuk zeven lezen, merken we dat dit vers het laatste vers is waar het over de praktijk van de godzaligheid gaat. Wat verder volgt gaat óf over het persoonlijk zalig worden, óf over ontdekking van schijngelovigen, onder voorgangers en onder gemeenteleden.
In overeenstemming met het 12de vers is dat het kenmerk waaraan zowel voorgangers als gemeenteleden te herkennen zijn, te maken heeft met de praktijk, het vrucht dragen. Wanneer iemand zegt dat hij een discipel van Jezus is, maar in de vruchten van het dagelijks leven niet godzalig is, is hij een valse leraar. En wanneer iemand de woorden van Jezus wel hoort maar ze niet doet, vergelijk Jezus hem met een bouwer op het zand. Het gevolg is: zijn levenshuis stort in.
Wat is de rots waarop ons huis gebouwd moet worden volgens het laatste deel van de bergrede? Volledige gehoorzaamheid! Wie van de lezers heeft dat tot dusver gepresteerd? De schrijver in ieder geval niet. NOOIT! Wat moeten we dan concluderen? Dat ons levenshuis op instorten staat. Wanneer de oordeelsdag aanbreekt, zal onze val groot zijn,
…in eeuwige verwoesting neer …
Wat hebben we dan nodig, aan het einde van heel de bergrede, aan het einde van heel de serie stukjes over orthopraxie? Het verzoenende en alles reinigende bloed van onze dierbare en gewillige Zaligmaker!