Overdenkingen over Abraham
Auteur: ds. W. Pieters
Van Overzee
Overdenking door een lid van de Synode van Dordrecht, 1618-1619
Het was passend dat hij die de vader en het voorbeeld der gelovigen zou zijn, grondig beproefd zou worden. Want in een voorbeeld is elke fout belangrijk, omdat het steeds weer verkeerd nagevolgd zou kunnen worden. Van tien beproevingen die Abraham doorstond, was de laatste de moeilijkste (zie volgende maand). Geen zoon van Abraham kan er terecht op hopen aan beproevingen te ontkomen, wanneer hij ziet dat die boezem, waarin hij begeert te rusten (met Lazarus in Lukas 16 vers 22), zo met moeilijkheden wordt aangevallen.
Abraham moet zijn land en stam verlaten en onder vreemden gaan wonen. De roeping van God laat ons nooit waar ze ons vindt. De aarde is het eigendom van de HEERE, en alle plaatsen zijn voor de wijze en gelovige gelijk. Als Chaldea niet zo gruwelijk afgodisch was geweest, had Abraham het niet verlaten. Geen band moet ons binden aan het gevaar van geestelijke besmetting.
Maar waarheen moet hij gaan? Naar een plaats die hij niet kent; naar mensen die hem niet kennen. Het is genoeg troost voor een goed mens, waar hij ook maar is, dat hij vertrouwelijk is met God. Nooit zijn we buiten het pad, wanneer we Gods roep volgen. Nooit verloor iemand iets door de Allerhoogste te gehoorzamen. Omdat Abraham toegaf, gaf God hem Kanaän in bezit. Ik verwonder mij meer over zijn geloof dat hij dit bezit aanvaardde, dan dat hij zijn eigen bezittingen verliet: want kijk, Abraham nam iets in bezit voor dat zaad dat hij niet had; en dat hij uit kracht van de natuur ook niet waarschijnlijk zou krijgen. Hij nam bezit van dat land waarvan hij niet ene voet grond zou hebben, en dat zijn zaad pas na ongeveer vijfhonderd jaren in bezit zou nemen.
De kracht van het geloof kan op de tijd vooruitlopen, en toekomstige dingen tegenwoordige tijd maken. Als wij ware kinderen van Abraham zijn, hebben we het Land der Belofte al in bezit, terwijl we nog hier op aarde rondtrekken. Terwijl we ons Vaderland zoeken (Hebreeën 11 vers 14), hebben we het al.
Maar zelfs Kanaän (waarvan hij moest geloven dat het voor zijn nageslacht overvloeide van melk en honing) verschaft hem geen brood: gevoel moet buigen voor geloof.
We zouden er slecht aan toe zijn als we onze toekomstige staat moesten beoordelen aan de hand van de tegenwoordige situatie.
Egypte geeft Abraham verlichting, wanneer Kanaän het niet kan! In uitwendige dingen kan het Gods vijanden beter vergaan dan Zijn vrienden. Drie keer heeft Egypte de kerk van God bewaard, in Abraham, in Jakob, in Christus (Mattheüs 2). God maakt dikwijls gebruik van de wereld ten goede van de Zijnen, hoewel zonder haar te bedanken; zoals Hij aan de andere kant de goddelozen ook gebruikt als zweep voor Zijn eigen Erfenis, en die goddelozen vervolgens verbrandt, omdat zij het goede van Hem zondig bedoelen (Jesaja 10 vers 5-16).
Maar wat een verandering is hier! Tot nog toe is Sara Abrahams vrouw geweest, nu heeft Egypte haar zijn zuster 'gemaakt'; vrees 'maakte' hem van echtgenoot broer. Geen kracht des geloofs kan soms twijfel buitensluiten. God heeft gezegd: "Ik zal u een groot volk maken"; Abraham zegt: "De Egyptenaren zullen mij doden." Hij die door zijn geloof leefde, schrikt terug en zondigt. Hoe tevergeefs zullen wij hopen zonder enige vrees te geloven, en zonder zwakheden te leven! Een kleine vlek van ongeloof kan echter de lof en kracht van het geloof niet verhinderen. Abraham geloofde, en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Hij die onbedachtzaam twee keer aan zijn eigen leven twijfelde, twijfelde niet aan het leven van zijn zaad, zelfs uit de dode en onvruchtbare baarmoeder van Sara. Toch was het moeilijker dat zijn nageslacht in Sara zou leven, dan dat Sara's man in Egypte zou leven. Dit was boven de natuur, toch gelooft hij het.
Soms raakt de gelovige vast in eenvoudige beproevingen, en breekt toch zonder vrees heen door de grootste verzoekingen. Abraham was oud voordat hij deze belofte en hoop op een zoon ontving; en des te ouder hij werd, des te onmogelijker het werd; toch laat God hem nog 25 jaren op de vervulling wachten.
Geen enkele tijd is lang voor het geloof dat heeft geleerd zijn hoop zonder te bezwijken of te mopperen uit te stellen.
Wat een levendig voorbeeld zie ik in Abraham en Sara van een sterk geloof en een zwak geloof. Van een sterk geloof in Abraham en een zwak geloof in Sara! Om Gods Woord aan Abraham te laten uitkomen stelt zij Hagar in haar plaats, omdat ze weet dat zijzelf onvruchtbaar is. En in een verlangen naar zaad, brengt ze Abraham tot polygamie. Als Sara hem niet had overreed een ander te nemen, had Abraham nooit eraan gedacht om de belofte ergens anders vervuld te zien worden dan door deze onvruchtbare baarmoeder.
Wanneer onze eigen middelen schijnen te falen, neemt zwak geloof zijn toevlucht tot ongeoorloofde middelen, en bedenkt het vreemde plannen vanuit onszelf om het doel te bereiken. Sara wil liever door middel van een andere baarmoeder ontvangen, dan kinderloos te blijven.
Abraham had het nieuws van de engel gehoord, en lachte. Sara hoorde het, en lachte. Zij hebben niet méér overeengestemd in hun begeerte, dan dat ze verschillen in hun reactie. Abraham lachte uit blijdschap; Sara uit ongeloof. Abraham lachte omdat hij geloofde dat het zo zou zijn. Sara, omdat zij geloofde dat het niet zo kon zijn. Dezelfde daad verschilt in de manier waarop en de bedoeling van de dader. Toch lachte Sara slechts in haarzelf, maar ze is ontdekt. O, wat kan God onze heimelijke zonden ontdekken!
Hoe gemakkelijk denkt ze nu dat Hij Die haar inwendige lachen kon weten, haar ontvangenis kon weten! En zij die eerst niet geloofde, gelooft en vreest nu.
Wanneer ze hoort van een onmogelijkheid voor de natuur, twijfelt ze; en toch verbergt ze haar gebrek aan vertrouwen; en wanneer ze moet geloven, vreest ze, omdat ze wantrouwde. Abraham hoort en gelooft en verwacht en verheugt zich. Hij zegt niet: "Ik ben oud en zwak, Sara is oud en onvruchtbaar, waar zijn de vele volken die uit deze verdorde lendenen zullen voortkomen?" Het is hem genoeg dat God het heeft gezegd. Hij ziet de middelen niet, hij ziet de belofte. Hij wist dat God eerder uit de stenen waarop hij trad, zaad voor hem zou verwekken, dan hem zonder een grote en gelukkige nakomelingschap te laten.
Waar óf de middelen beschikbaar zijn óf hoop is, is er geen geloof. Moeilijkheden en onmogelijkheden zijn het eigenlijke voorwerp van het geloof. Hierop voegt God tot Abrahams naam, wat Hij zou nemen uit zijn lendenen: een menigte; en Hij maakte zijn naam even groot als zijn nakomelingschap. Nooit was iemand een verliezer door te geloven: geloof wordt altijd beloond met glorie.
Abraham is niet tevreden alleen op God te wachten, maar hij wil ook voor Hem lijden. God beveelt hem in zijn eigen vlees te snijden (de besnijdenis). En hij offert gewillig een stukje van zijn huid en bloed aan Hem Die de Eigenaar van alles was. Hoe blij is hij om dit pijnlijke teken te dragen van de liefde van zijn Schepper! Hoe gereed om dit verbond tussen God en hem te verzegelen met bloed! Hij houdt geen rekening met de pijn van zijn lichaam, vergeleken met de bevestiging van zijn ziel. De wond was niet zo pijnlijk, als de betekende zaak troostrijk was. Want hierin zag hij dat uit zijn lendenen dat gezegende Zaad zou voortkomen, Dat zijn ziel zou reinigen van alle verdorvenheid.
Terecht is dat deel van ons verloren, dat ons zekerheid mag geven van de zaligheid van het geheel. Ons geloof is nog niet gezond, wanneer het ons niet geleerd heeft om wille van God pijn te verachten, en Zijn sacramenten liever te hebben dan ons eigen vlees.