Des HEEREN Lof, Maarten Luther (3)
Auteur: ds. W. Pieters
Frederik de Wijze zal het zijn leven lang voor Luther opnemen en hem verdedigen tegen de paus en tegen keizer Karel V. Gods voorzienig bestel gaat over alle dingen en we zien hoe belangrijk de overheid is. Menselijk gesproken hadden we nooit een Reformatie of Kerkhervorming gehad, als Frederik de Wijze niet Luther had verdedigd! Al gauw krijgt Luther aan het hof een belangrijke en intieme vriend, Spalatinus, die de belangrijkste raadsman van Frederik de Wijze is en die helemaal voor de leer van de Bijbel wordt gewonnen. In Wittenberg woont Luther vanaf 1512 (en heel zijn leven lang) in het Augustijnerklooster; eerst als monnik en als in 1523 alle monniken uit het klooster vertrekken omdat ze gewoon in de maatschappij willen leven, woont hij er alleen, en later met zijn vrouw en kinderen.
Nu komt er voor Luther een heel belangrijke tijd. Hij mag als professor in de heilige godgeleerdheid uit de Heilige Schrift onderwijs geven. Dus moet hij duchtig studeren. En door deze studie krijgt hij steeds beter zicht op de waarheid ... Na korte tijd wordt hij ook prediker in de stadskerk, waardoor hij nog meer in het heilig Woord van God studeert. Het eerste Bijbelboek dat hij voor zijn studenten uitlegt, is het Boek Psalmen. In 1515 begint hij met de brief van Paulus aan de Romeinen. In 1516 gaat het over de brief aan de Galaten. In 1517 over de brief aan de Hebreeën en in 1518 weer over de Psalmen. Deze colleges beginnen om 6 uur 's morgens ... Bij zijn Bijbeluitleg heeft hij veel steun aan Augustinus, de grote kerkvader uit het Noord-Afrikaanse Hippo (± 400). Een stukje uit zijn collegedictaat over de Psalmen:
'De mens blijft altijd zondaar voor God, maar erger is dat hij dit niet wil weten, maar zich voor God op de been wil houden met zijn vrome werken. Daardoor wordt alles nog erger, want de mens zegt dus dat God een leugenaar is, omdat God hem veroordeelt; hij is het daar niet mee eens. De eigenlijke zonde is dan ook dat de mens zich niet als zondaar voor God wil vernederen, maar nog steeds op zijn eigen prestaties probeert te vertrouwen.'
Over de brief aan de Romeinen schrijft Luther:
'De hoofdzaak van deze brief is alle wijsheid en deugdzaamheid van de mens te verstoren, uit te roeien en te vernietigen; al zijn ze nog zo groot in de ogen der mensen en al hebben ze het nog zo eerlijk bedoeld. Verder bedoelt deze brief de zonde bekend te maken, duidelijk te maken, door een vergrootglas te laten zien.'
Daarom is díe zondaar op het goede spoor en rechtvaardig voor God, die zich als zondaar voor God buigt, zich aanklaagt en zichzelf voor Gods Aangezicht verdoemt. Het begin van de zaligheid is: wanhopen aan al het goede van jezelf.
'Alleen die mens behaagt aan God, die zichzelf mishaagt.' 'Gods genade wordt alleen daar groot gemaakt, waar de zonde wordt erkend.'
God vermaalt ons tussen de molenstenen van vrees en van hoop op barmhartigheid ... Daarna bouwt Gods Woord ons op in Christus en Zijn gehoorzaamheid aan Gods Wet. Dit is niet alleen aan het begin van onze bekering zo, maar het blijft ons leven lang: de gelovige is dus tegelijk zondaar en tegelijk rechtvaardig. Het eerste boekje dat Luther uitgeeft (in 1517), is een uitleg van de zeven boetpsalmen. Het tweede boek in hetzelfde jaar gaat over het 'Onze Vader'. Zijn uitleg over de tweede bede begint hij als volgt:
'Deze tweede bede - net zoals de andere - doet twee dingen: zij vernedert ons en heft ons op. Zij vernedert ons daardoor dat ze ons dwingt uit onze eigen mond onze grote en beklagens-waardige ellende te erkennen; zij heft ons daardoor op dat ze ons aanwijst hoe wij ons in deze vernedering moeten gedragen. Ten eerste vernedert zij ons, omdat wij openlijk bekennen dat Gods Koninkrijk nog niet tot ons is gekomen. Wanneer dit met ernst wordt bedacht en grondig wordt gebeden, dan is het verschrikkelijk en moet het elk godzalig hart bewegen tot treuren ... Aan de andere kant, wanneer onze ellende zo zichtbaar is geworden, volgt de troost van onze vriendelijke Meester, onze Heere Christus, dat we moeten bidden en begeren uit de ellende te komen, en niet vertwijfelen.'
Maarten Luther is niet alleen monnik, priester, professor en predikant, maar hij wordt ook leider van zijn kloosterorde in dat gebied. Als zodanig moet hij veel reizen, kloosters visiteren, dat is: onderzoeken of alles goed gaat. Ook moet hij veel brieven schrijven over allerlei problemen in al die kloosters. Uit deze brieven blijkt steeds duidelijker dat hij vanuit de Bijbel tegen de gewone manier van denken van zijn dagen ingaat. Een voorbeeld: aan een aangevochten monnik schrijft hij: jij wilt graag je moeiten kwijtraken, maar God geeft aan Zijn volk Zijn vrede juist temidden van de aanvechtingen en de moeiten. Het grote verschil tussen Luther en de roomse kerk is: Luther heeft de kracht van Gods Wet ervaren, zichzelf als de grootste der zondaren leren kennen, en leren wanhopen aan al het goede van de mens. Daarom is zijn prediking alle mensen tegen. Iedereen wil graag zichzelf goedkeuren, maar Luther weet niets dan onverdiende genade.
O, wat is Luther toch negatief over de mens! Hij weet niet één goed woord over ons te zeggen. Wij hebben zelfs geen goede wil, maar wij doen altijd alleen maar vrijwillig het boze en zondige. Ook ons berouw is geen verdienste. Onze begeerte is tegen Gods genade gericht. Al het goede is alleen van God. Hij begint en Hij voltooit en daarom krijgt Hij alleen alle eer! Zo leert Luther al meer alles van zichzelf kwijt raken en alleen op Gods genade wachten ...