Uit de brieven van D.J Crag (3)
Auteur: ds. W. Pieters
Geliefde vriendin, de Heere doe ons elkaar gedurig aan Hem opdragen, zoals Paulus zegt op het strand van Milete, bij zijn afscheid van de ouderlingen van Efeze: “En nu, broeders, ik beveel u aan God en aan het Woord van Zijn genade, Die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.” Het Griekse woord voor `aanbevelen' betekent: ervoor zetten of leggen; ter beschikking stellen; aan iemands hoede toevertrouwen. Dat is mijn wens en bede, dat de Heere het zó laat zijn: in de gebeden dagelijks elkander aan de hoede en zorg van God toevertrouwen.
Het is geen slechte plek waar God Job brengt, gelijk u mij schreef, dat u enigermate mocht beleven: “Daarom verfoei ik mij en heb berouw in stof en as.”
Moge God alles doen strekken tot ere en verheerlijking van Zijn heilige Naam, die te prijzen is tot in eeuwigheid en voor welks volkomen verheerlijking Hij Zelf volmaakt heeft gezorgd in de Zoon van Zijn eeuwige Liefde, de Laatste Adam: Jezus Christus!
Al Gods weldaden zijn het duizendvoudig waard herdacht te worden, want we hebben ze geen van alle ooit verdiend; maar ons hoogmoedig bestaan ─waarmee we dagelijks de HEERE tergen en Hem Zijn eer ontroven─ kruipt er ongemerkt en tegen onze nieuwe wil steeds weer tussen. Het is mij soms smartelijk steeds te moeten bemerken, dat mijn walgelijke zelfbedoelen niet geheel gedood is, maar zich juist schijnbaar steeds levendiger en geraffineerder openbaart, ondanks de pijnlijke lessen die God mij inmiddels wilde leren ─maar heb ik er eigenlijk wel iets van geleerd?─ en die mij duidelijk aanwijzen hoe totaal verdorven mijn adamietisch bestaan is. O, u kunt het zich niet voorstellen, dat heel mijn wezen zonde is en dat elk gebod van Gods goede en heilige Wet door mij wordt overtreden...
Soms ben ik bang dat ik door mijn `ik' een vreselijke hindernis ben voor de doorwerking van Gods Woord in Zijn Gemeente. Dan vrees ik sterk dat mijn aanwezigheid, mijn biddeloos preken en mijn geveinsdheid de schuld zijn van de onbekeerlijkheid van mijn gemeenteleden.
Van de week ben ik aan het lezen in een boek over de dienst der prediking en wat de voorbereiding moet zijn bij de dienaren des Woords. Dat veroordeelt mij ook zin voor zin: ik ben niet ernstig, niet liefdevol, ik leef niet dicht bij God. Echt, er blijft niets van me heel, als ik lees, hoe het op grond van Gods Woord bij mij moet zijn en als ik daarbij vergelijk hoe het bij mij is....!
Geliefde ...,
Hoe kan het toch dat de HEERE mij nog verdraagt? Het wordt enerzijds steeds meer onbegrijpelijk dat Hij mij nog niet heeft verdaan en anderzijds wordt het steeds meer onmogelijk om nog de preekstoel te beklimmen. Want én het bloed der zielen wordt van mijn hand geëist én de eer van God moet het doel van al mijn doen en laten zijn!
Ik had en heb alle reden om mij buitengewoon diep te verwonderen dat de HEERE mij toch in de bediening gesteld heeft. Ja, ik weet dat Híj mij in de bediening gesteld heeft. Ik weet, dat Hij mij stil zette onder de prediking van Zijn Woord; ik weet dat Hij mij het licht van Zijn Wet schonk, zodat ik mijn zonden leerde zien als zonden tegen Hèm en dat ik mij daardoor geheel en al helwaardig leerde keuren en beleed: Heere, werp mij maar in de hel, want dat heb ik verdiend en o, ik ga liever nu naar de hel, dan dat ik nog langer moet zondigen.
Ik weet ook dat Hij mij voor het eerst het licht van Zijn genade schonk. O, wat was het die dag wonderlijk en rijk! Ik weet dat Hij mij leerde geloven in Zijn Zoon Jezus Christus, zodat ik met volle zekerheid mocht zeggen: mijn Heere Jezus Christus; en wat was er toen een vrede, een vreugde en een liefde in mijn ziel!
Ik weet dat Hij mij riep tot het Ambt en ik weet ook dat ik niet zonder de HEERE metterdaad predikant ben geworden en dat ik het ook niet zonder Hem tot nog toe mocht blijven en ook weet ik dat Hij heeft gezorgd voor zegen op mijn Ambtelijke dienst ...
Maar ik heb vroeger niet verstaan dat er een gehele mens tussenuit moet. En dat moet ik nu steeds meer gaan inleven: alles wat in en aan mij is, is gans en al verdorven.
Pas nog was het als volgt: in het gebed voor de preek bad ik om des HEEREN nabijheid en zegen en onder het bidden voelde ik, dat ik niet geloofde dat de HEERE mij zou verhoren. O, ter plekke voelde ik hoe groot mijn schuld en zonde van ongeloof, van wantrouwen en van toneelspel-gebed was. Ik heb het ook beleden en er kwam geloof in mee, zodat ik mocht geloven dat de Heere alles wel zou maken, ja meer: dat Hij er een zegen aan zou verbinden.
Geliefde ...,
Ik heb er vrede mee, dat het bij mij nooit beter wordt en dat ik nooit opknap en dat ik nooit een dag zal beleven, waarop ik terecht tevreden zal kunnen zijn over mezelf; en dit alles, opdat Hij mijn Eén en Al zou worden en zijn en blijven. Van harte Gods arm makende, ziel-ontledigende en rijke zegen toegewenst. Dat u maar veel in die innige nabijheid van de Heere mag vertoeven. Dat dit jaar voor u allen een gezegend jaar mocht zijn. Dat u tot Zijn eer en tot zaligheid van uw familieleden worde gesteld en dat we ook voor elkaar nog tot nut mochten zijn. Hij verlosse u van alle ongeloof. Hij beware ons voor ons boze hart en voor alles wat Zijn Naam onteert en Zijn belangen schaadt.
Onze bede mag wel dagelijks zijn: leid ons niet in verzoeking. Ons hart is er immers op aangelegd - het mijne tenminste wel. Maar des Heeren grote trouw zal niet toestaan dat we in de verzoeking zullen omkomen; dat heeft Hij Zelf beloofd.
En dat ook voor onze kinderen de zo gruwelijke uitspraak van Rutherford - die weliswaar door velen wordt ontkend, maar die helaas werkelijk waar is -, namelijk `kinderen worden geboren als brandhout voor de hel', uit louter genade, genade, genade niet waar hoeft te zijn! O, wat een kostelijk groot wonder: vader of moeder te zijn van een door God aan God geheiligd zaad! Wat een voorrecht in het huwelijksleven en in de weg der opvoeding te worden gebruikt tot eeuwige zaligheid ...
I Korinthiërs 1 vers 30 zegt: `Christus is ons geworden van God tot Wijsheid, Rechtvaardigheid, Heiligheid en Verlossing. Make Hij Zijn bediening aan uw ziel nog meer heerlijk! Make Hij van dag tot dag plaats voor ZichZelf in uw ziel. O, dat we tot dronken worden toe vervuld en verzadigd zullen zijn met die onuitsprekelijke volheid der liefde Gods! Ze is nog steeds te krijgen en voor niets en royaal. Zult u aan Hem hangen? Zult u tot Hem zuchten? Zult u blijven aanhouden, al bedekt Hij Zijn Aangezicht, al verbergt Hij Zijn liefde? Zult u geen kwaad van Hem denken, ook al valt u zich elke dag tegen en al weet u niet meer of het allemaal ooit wel echt is geweest of niet. Hij Die een goed werk in u begonnen is, zal dat voleindigen tot op de Dag van Jezus Christus om u aan Zijn rechterhand te plaatsen en tot u te zeggen: kom in, gij gezegende Mijns Vaders, beërf dat Koninkrijk dat voor u weggelegd is van de grondlegging der wereld!