Des HEEREN Lof, Petrus Datheen (1)
Auteur: ds. W. Pieters
In de eeuwen van de kerkgeschiedenis zijn er ontelbaar veel dingen gebeurd, die meewerkten om de gang van de kerk zó te laten worden, zoals ze is geweest en tot op de dag van vandaag nog is. Dit geldt op het kleinste vlak van de persoonlijke bekering. De komst van een dominee, de publicatie van een boek, het werd het door God gezegende middel tot de zaligmakende ommekeer van een gemeentelid. En die persoon kon weer het begin zijn geworden van een aaneenrijging van schakels van allemaal nuttige mensen die de Heere hebben gediend.
We gaan het nu hebben over de reformator van Nederland: Petrus Datheen. We beginnen maar gewoon met zijn jeugd. Pieter Datheen is geboren in 1531 in het stadje Mont-Cassel. Dat stadje hoorde toen bij de Verenigde Nederlanden, maar tegenwoordig bij Frankrijk. Zijn naam wordt later als Petrus Datheen of als Petrus Dathenus geschreven. Zijn ouders zijn ‘goed’ rooms en al jong wordt Pieter naar een streng klooster in Yperen gebracht om te worden opgeleid tot priester in de ‘heilige Katholieke Kerk’. In dat klooster vindt de grote ommekeer van Petrus Datheen plaats. God opent zijn ogen voor de Bijbelse waarheid. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan, weten wij niet. Datheen heeft er nooit over verteld. Waarschijnlijk is het vooral door de bloedige vervolgingen in zijn dagen geweest (zijn jeugdjaren zijn de vreselijkste van heel die eeuw!) dat Datheen tot ander inzicht is gekomen. Bekend is, dat een eenvoudige jongen van negentien jaar, schoenmaker Maarten, de eerste bloedgetuige van Christus wordt in die stad en dat hij op de brandstapel zo’n getuigenis geeft, dat het een diepe indruk op de menigte maakt. Hij zegt: “Er is geen vergelijking mogelijk tussen dit vuur” (en hij wijst op de brandstapel die zal worden aangestoken) “en het eeuwige vuur. Na een kort lijden, zal ik eeuwigdurende vreugde genieten.” Als de monnik daarop Maartens ziel verdoemt, roept iemand van het volk met luide stem: “Dat kunt u niet!” Deze of een andere gelijksoortige gebeurtenis heeft waarschijnlijk veel bijgedragen tot de twijfel bij vele roomse mensen en kloosterlingen of hun godsdienst wel de ware was. Grote opschudding geeft het wel zeker in het klooster, in de stad Yperen, en ook in Mont-Cassel, dat de jonge monnik Petrus Datheen al op achttienjarige leeftijd de leer der Reformatie omhelst, vrijmoedig voor zijn geloof uitkomt en dat ook direct overal in het openbaar gaat prediken. Het is een daad van grote geloofsmoed om de spot en smaad van de medemonniken te verdragen en het kloosterleven nu vaarwel te zeggen. De roomse kerk laat hem echter niet vrijuit preken, daarom vlucht hij naar Engeland, waar een vluchtelingengemeente is. Daar ontmoet hij godzalige predikanten, door wie hij grondig onderwezen wordt in de leer der zaligheid. Zo wordt hij opgeleid tot predikant. Drie jaar later moet hij met heel de gemeente Engeland verlaten, omdat koning Edward VI, die de leer van de Reformatie aanhangt, sterft, en in zijn plaats Mary koningin wordt. Zij wordt wel ‘Bloody Mary’ genoemd, omdat ze veel mensen laat vermoorden die de roomse dwalingen afwijzen. Ze komen in Oost-Friesland (tegenwoordig Noord-Duitsland) aan, maar mogen zich daar niet vestigen. Na een lange zwerftocht mogen ze in de lutherse stad Frankfurt am Main gaan wonen. Ze krijgen daar een kerkgebouw te leen, waarin ze hun gereformeerde eredienst mogen houden. Daar beroepen ze Datheen tot predikant en op de leeftijd van 24 jaar mag hij nu het Woord van God uitdragen. In deze gemeente mag hij gelukkige jaren hebben met zijn vrouw en hun eerste kinderen. Het is een oase in hun levenswoestijn. Op zo’n tijd past zijn berijming van Psalm 84 vers 6:
Want ons Godt is vriendtlick end goet,
Een Sonn’ end schilt tot ons behoet,
Die ons geeft eer’ ende ghenaede.
Maar wel is het erg druk in zijn gemeente en Datheen kan het vele werk niet alleen aan. Daarom vraagt hij in een brief van 24 februari 1557 aan de kerkenraad van de moedergemeente, te Emden, om een dienaar van het Woord. Zijn toon is diep bewogen. Datheen is bang dat hij niet sterk en wijs genoeg is om het op te nemen tegen de vele vijanden van buiten en van binnen. Hij heeft tien dringende redenen om hulp te begeren en één daarvan is:
Ik zou tot welzijn van de Nederlanders graag wat schrijven, zoals velen uit de Nederlanden ook begeren, maar ik ben daarin verhinderd, omdat ik overal tegelijk moet zijn, omdat er geen andere predikant is.
Petrus Datheen, de reformator van Nederland, is als predikant van een vluchtelingengemeente, na een lange zwerftocht, in de lutherse stad Frankfurt am Main komen wonen. De jonge dienaar van Gods Woord voelt dat het nog niet zo gemakkelijk is om predikant te zijn. Wij denken misschien: die geloofsvluchtelingen zijn allemaal godzalig en dus vredelievend. Ze hebben huis en haard verlaten om in de vreemde als balling te wonen, en dat allemaal om het geloof… Nu, zulke mensen zullen in een vreemde stad toch geen ruzie met elkaar maken?! Maar helaas zijn Nederlanders helaas ook in zulke omstandigheden erg verdeeld. Verder zijn de lutherse predikanten in Frankfurt het niet met de gereformeerde of calvinistische prediking eens en dus besluit de raad van de stad na korte tijd dat de vluchtelingengemeente geen kerkdiensten meer mag houden, of ze moeten het eerst eens worden met (de dwalingen van) de lutherse predikanten. Hoe moeilijk het nu ook wordt, de trouwe prediker wijkt van Gods Woord geen duimbreed. En dus moeten ze na bijna zeven goede en ook moeilijke jaren op 26 maart 1562 deze veilige haven verlaten. Het wordt in het leven van Petrus Datheen steeds meer waar: Als een hert ghejaeght, O Heere...
Hofprediker van Frederik de Wijze
In Duitsland is een vorstendom, De Paltz, waarin een wijze en godvruchtige koning regeert. Wij kennen deze vorst wel: hij is het die de opdracht geeft om een Catechismus op te stellen die onder ons volk heel bekend is: de Heidelbergse Catechismus. Heidelberg is de plaats, waar deze Catechismus wordt geschreven. Zacharias Ursinus is de belangrijkste opsteller ervan. Waarom wil Frederik III – die ook wel Frederik de Wijze, of Frederik de Vrome wordt genoemd – dat een Catechismus wordt opgesteld? Omdat hij de zaligheid van de jeugd van zijn volk zo belangrijk vindt. Hij heeft zijn volk werkelijk lief en zorgt voor hen met al zijn kracht. Niet alleen voor het tijdelijke leven, maar vooral ook voor het eeuwige leven. Frederik III wil dat de jeugd tot de kennis van God en Zijn Woord wordt gebracht. De jeugd van Heidelberg is erg bevoorrecht dat hun eigen vorst zo’n prachtig boekje voor hen laat samenstellen, waardoor hun al vanaf de jongste jaren wordt voorgehouden: Jongen, meisje, jouw enige troost is dat je het eigendom van Christus bent Die met Zijn kostbaar bloed heeft betaald voor al je zonden en Die je van alle heerschappij van de duivel heeft verlost! Ja, jongen, meisje, jouw Zaligmaker bewaart jou zo trouw en goed dat er geen haar van je hoofd kan vallen als je hemelse Vader dat niet wil. Daarom kun je er zeker van zijn dat alle dingen die je in je verdere leven nog zult meemaken, uiteindelijk mee moeten helpen om je zalig te maken. En die trouwe Zaligmaker verzekert jou hiervan door Zijn Heilige Geest en Hij maakt je ook van harte gewillig en er klaar voor om vanaf nu voor Hem te leven. Dit is de taal die de jonge jeugd van Heidelberg zich eigen mag maken, niet als een mógelijkheid (wat kán alleen jouw troost zijn?), niet als een noodzákelijkheid (wat zou jouw troost móeten zijn?), maar als een wérkelijkheid (wat ís momenteel jouw troost?).
Deze vorst stelt zijn land open voor verjaagde christenen. Wanneer ook de jonge prediker Petrus Datheen met het grootste deel van zijn gemeente op zoek moet naar een nieuw tehuis, krijgen ze een gastvrij onthaal van deze vrome vorst. Hij geeft ze een voormalig rooms klooster en verleent ze alle ruimte om God te dienen naar Zijn Woord. Hun nieuwe woonplaats is de stad Frankenthal. Nu breekt voor Petrus Datheen de belangrijkste periode van zijn leven aan. Een heel goede en rustige tijd beleeft hij in zijn nieuwe ‘vaderland’ en toevluchtsoord. Hij dient zijn gemeente trouw, zelfs als de pestziekte heerst en zijn leven gevaar loopt. Hij proeft veel blijdschap en geluk in zijn huiselijke omstandigheden en hij heeft de tijd om te schrijven voor de begerige Nederlanders; vooral wat voor onze vaderlandse kerk zo belangrijk is geworden:
- hij berijmt de Psalmen
- hij vertaalt de Heidelbergse Catechismus in het Nederlands en
- hij stelt formulieren op voor doop, avondmaal en huwelijksbevestiging.