Citaten van Cornelis van Niel, Dirk Adriaan Detmar en Gisbertus Voetius
Auteur: ds. W. Pieters
Deze citaten zijn oorspronkelijk gepubliceerd in 'De Cathechisant'.
Cornelis van Niel
"Aandachtige en goedgunstige lezer, men zegt als een algemeen spreekwoord, dat een ledigganger des satans oorkussen is. En dat is niet zonder reden, omdat er velen daardoor tot de val zijn gekomen.
Hiervan zijn veel voorbeelden in Gods Woord, en de dagelijkse ervaring getuigt het te allen dage dat de satan menig mens ten prooi krijgt en doet struikelen, omdat ze geen geestelijke en gepaste oefeningen doen; ook in hun beroep die God de Heere hen heeft opgelegd, niet ijverig zijn, maar de tijd verspillen in de ijdelheid der wereld.
De Heere Christus heeft de onnutte dienstknecht, die zijn talent in de aarde begroef en niet tot winst aanlegde, vervloekt; en hij liet hem in de buitenste duisternis werpen, waar wening der ogen is en knersing der tanden. En waarom dat? Omdat hij zijn tijd - die zo kostbaar was - zo nutteloos doorbracht en verkwistte.
Dit is het wat mij heeft bewogen om ook buiten mijn gewone roeping - die mij door de Heere is opgelegd, die mij ook dikwijls zwaar genoeg valt in deze droevige laatste tijden - de tijd die er nog over was, niet te besteden in werelds vermaak of zo, maar door te brengen in geestelijke overdenkingen, om de gaven die God de Heere mij heeft gegeven, en het talent dat ik heb ontvangen, niet in de aarde te begraven, maar aan te leggen tot winst, om de Heere der heerscharen daardoor te verheerlijken - Wie de ere daarvan alleen toekomt -; en om Zijn duurgekochte kerk (de gelovigen en uitverkorenen) ook mede te stichten.
Ik bid dat u mijn arbeid ten beste wilt nemen en in godsvreze wilt gebruiken, en wanneer u dit boekje doorleest, dat u het op uw geweten wilt toepassen, tot uw troost, als een hartsterkende balsem voor uw ziel."
Dirk Adriaan Detmar
"Hoeveel is er op deze wereld, dat een waar christen stof tot droefheid baart, en tranen doet storten! Hoe moet hij telkens zijn ziel kwellen over de zonden, die er bedreven worden tegen de hoge God, door mensen, die Hem als hun Schepper en Weldoener moesten verheerlijken; die nu verblind zijn door de god van deze eeuw en Zijn Naam misbruiken, Zijn Dag ontheiligen, Zijn heilige geboden met voeten treden en met Farao vermetel vragen: 'Wie is de HEERE, dat wij Hem zouden gehoorzamen?' Zodat de christen telkens met David moet zeggen: 'Tranen vloeien uit mijn ogen, omdat zij Uw wet verlaten.' Hoeveel droevige gevolgen van de zonden bemerkt hij dagelijks, hoeveel bange jammerklachten hoort hij telkens! Hier zijn er die in diepe armoede zitten, daar die gevaarlijk ziek zijn, kermende van pijn en smart. Daar wenen echtgenoten, vaders en moeders, kinderen, broers en zusters, over het gemis van hun dierbare panden, die hen door de kille hand van de dood zijn ontrukt. Zo moet de christen deelnemend wenen, en heeft hij zijn tranen tot spijze.
O, wat een stof tot droefheid voor zijn gevoelig hart levert dit alles hem. Hoe ondervindt hij, dat deze wereld wegens de zonden een tranendal is!
Maar - wat nog meer zegt - hij vindt bronnen van verdriet en stof tot treuren in zichzelf. Hoe duister is nog zijn verstand! Hoeveel verderf ontdekt hij nog dagelijks in zijn hart! Ja, er is een begeerte, door Gods genade in hem gewerkt, dat hij de Heere mocht dienen in nauwgezetheid en in tedere godzaligheid. Dat is de lust en het leven van zijn vernieuwd deel. Dit kan hij onder al het gebrek dat hem aankleeft, in oprechtheid voor de Heere betuigen.
Maar ach, hoeveel traagheid en lusteloosheid bespeurt hij in zich! Daarbij, hoe zwak is zijn geloof, hoe onzuiver zijn liefde, en hoe onbekwaam is hij nog om krachtig weerstand te bieden aan zijn geestelijke vijanden! Komt het aan op strijden tegen de zonden, vooral tegen de door zijn vlees geliefkoosde zonden, en komt het aan op zich gewillig te onderwerpen aan Gods bestuur en leiding onder drukkend en dreigend leed ..., o, hoeveel tegenstand ondervindt hij dan, zodat hij ook zeggen moet: 'Het willen is wel bij mij, maar het volbrengen vind ik niet.'
Is het te verwonderen, dat zo iemand naar een betere staat verlangt, naar de plaats waar hij onder de gezaligden zal wandelen in het licht van zuivere kennis en volmaakte heiligheid?"
Gisbertus Voetius
"Iedereen heeft de plicht om Gods Woord te horen in de kerkelijke gemeente. Argumenten:
(1) God beveelt het. De apostel vermaant ons de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten.
(2) Het is het middel om tot bekering en geloof te komen.
(3) Wanneer wij Gods Woord horen, spreekt God met en tot ons.
(4) Het aannemen van het Woord is kenmerkend voor het Christen zijn, en bewijst dat men strijdt onder het vaandel van Christus.
Middelen tot het horen van het Woord:
(a) Voorbereiding
(1) De belijdenis van onze zonde en onwaardigheid, en de zelfverloochening met name ten aanzien van spitsvondige redeneringen van ons verstand, zodat wij dwazen in onszelf worden en aldus met de wijsheid van God vervuld kunnen worden.
(2) De erkenning van onze onmacht.
(3) Het opwekken van een verlangen en een geestelijk hijgen naar het horen van Gods Woord.
(4) Het gebed.
(5) Het verdrijven van alle aandacht voor iets anders, en van alle zorgen, beslommeringen en bezigheden, zodat wij ons tot het heiligdom begeven met een hart dat als een onbeschreven blad is waarop de woorden van God geschreven kunnen worden, en als helder water waarin een beeld weerspiegeld kan worden.
(b) Bij het luisteren hebben wij te letten op de manier waarop wordt geluisterd.
(1) Wij moeten met aandacht luisteren.
(2) Wij moeten ons met een stil gemoed daartoe begeven.
(3) Wij moeten alle opkomende en afleidende gedachten verjagen.
(4) Alle vooroordelen en twijfelingen die in ons opkomen, alle tegenwerpingen, vragen, uitvluchten en andere verzoekingen ten aanzien van enig deel van het Goddelijke Woord of van de preek die over dat deel wordt gehouden, moeten wij verwerpen en met kracht bestrijden.
(5) Wij moeten met oordeel luisteren, waarbij wij alle dingen wél beproeven en het goede behouden.
(6) Wat wij hebben gehoord en vernomen, moeten wij op de juiste manier mengen met geloof.
(7) Tijdens het luisteren moeten wij gebeden en verzuchtingen tot God opzenden, en de vertroostingen, vermaningen enzovoort omvormen tot gebeden.