Uit de brieven van D.J.Crag (7)
Auteur: ds. W. Pieters
Het is ons verlangen met de Heere te sterven en in nieuwigheid des levens met Hem op te staan. Maar met Hem te sterven is ook sterven aan uw emoties, gevoeligheden, gewaarwordingen, uitgelatenheid en opgetogenheid; afgebracht worden van uzelf, van mij en van alle mensen. Sterven met Hem is ook iets ervan beleven, wat Maria kreeg te horen bij het graf: raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader en uw Vader, tot Mijn God en uw God. We moeten in dit leven leren genoeg te hebben aan Zijn Woord; we mogen soms in Christus' innige liefdesomhelzing en koestering delen, maar niet steeds. De voorsmaak van de hemel is er wel, maar niet de volheid. Laat dan de pelgrimsreis mogen voortgaan! Nog even en dan is het gebrekkige verdwenen! Dan zal de opgetogenheid en de uitgelatenheid nimmer eindigen ...
Ik heb meermalen gedacht u te schrijven over Gods goede hand over mij, Zijn geduld dat Hij met mij heeft, Zijn kracht die Hij aan mij bewijst, Zijn bewaring die ik mag gewaar worden. Hij deed mij een moment vast geloven, dat Hij in Zijn almacht en grootheid alle dingen leidt. En wat betreft de gemeente: o, wat een wonderlijke samenloop van omstandigheden. Ik kan het zo eenvoudig overgeven aan Hem Die overal zo oneindig hoog boven staat en Die het gewoel der volken uitlacht (Psalm 2)! Hij heeft mij ook gisteren doen gevoelen, dat er vrede was tussen Hem en mij en daarom ook in de weg waarin Hij mij leidt ─ al zijn de dagen erg rommelig en al was ik zó bezig met opruimen van allerlei paperassen op mijn studeerkamer dat ik aan lezen amper ben toegekomen. Toch heeft Hij het leven onderhouden; ook de lust om met een ongedeelde liefde aan Hem te zijn toegewijd.
Vanmorgen las ik het volgende: `U moet als ouders bij uw kinderen de godzaligheid inplanten; en daarom moet u uw kinderen voorhouden dat zij, zodra zij tot de jaren des onderscheids gekomen zijn, zélf en in eigen persoon op verstandige en bezadigde wijze met God in een verbond moeten treden, waarmee zij verklaren dat zij zich houden aan het zegel van de doop dat hun in hun jeugd gegeven is. Geef aan op welke wijze zij door het geloof dit verbond moeten maken, namelijk door Christus en al de beloften, zoals die hun worden aangeboden, te omhelzen en zichzelf geheel en al voor altijd aan God over te geven!'
Uw dienaar in de Heere,
Uit een brief van ds. D.J. Crag
O, wat hebt u toch een schone taak, geliefde vriendin! Wat worden toch de meeste mensen bekeerd door middel van hun moeder, door middel van hun grootmoeder (en vader / grootvader)! De Kerk wordt gebouwd in de gezinnen. En nu moet u niet krampachtig de meetlat erbij houden wat hiervan terecht komt, hoor! Ik schrijf het u niet wettisch voor, maar ik wens u toe dat u het Evangelisch mag navolgen en de vrucht ervan mag zien bij al uw kinderen! Dat u het onder alle bedrijven van het zorgen en verzorgen toch vanuit die hartelijke lust mag betrachten en dat u er niet in wordt ontmoedigd, wanneer er tegenstand zichtbaar wordt. Wat zouden we immers moeten denken, als er geen tegenstand zichtbaar wordt?
Ik las eens het volgende stukje over onderwijs en opvoeding: voorzover dit werk gedaan wordt met zulk een lust, zorgvuldigheid, getrouwheid, ijver en ernst als betamelijk is - omdat we eenmaal rekenschap zullen moeten geven van hen die ons toebetrouwd zijn - daar is geenszins aan te twijfelen of in korte tijd zullen de overvloedige vruchten van deze arbeid zowel in de voortgang des geloofs, als in de heiligheid des levens, tot Gods eer en voortplanting der Christelijke religie, door Gods zegen, voor alle mensen blijken en het zal voor onze Kerken gunst en aanwas veroorzaken.
O, mocht dat ook onder ons eens waar worden. Hoe is het echter in mijn hart gesteld? Kan en mag ik geloven dat God Zijn werk doet? Durf ik het anderzijds misschien te ontkennen en te wantrouwen? Moge het onze gebeden zijn voor al uw kinderen dat ze tot de kennis van Christus worden geleid en Hem omhelzen, zoals Hij ze wordt aangeboden.
Verder las ik: geef aan hoe en wanneer de kinderen hun Doop tot hun nut moeten aanwenden, op welke wijze zij die moeten beschouwen en hun geloof daaromtrent moeten oefenen, zowel in verzoekingen tot zonde als anderszins. Doe dit vooral ook, wanneer zij zien dat de Doop aan een kind bediend wordt. Dit is een gebruik dat bij oud en jong veelal vergeten is en daarom moet hierop vooral gelet worden.
Gisteravond mocht ik nog een kort gesprek hebben met R. Wat denkt die jongen diep na en wat loopt hij totaal vast met al zijn verstandelijke kennis en wat breekt God hem in zijn godsdienstige en nette leventje af! `Ik kom niet verder', zei hij. Maar ik had er vermaak in, want dat is de weg van God, hè!
Uit mijn eigen tobben en worstelen herinner ik mij heel duidelijk: niet in eigen oog steeds beter worden, steeds verder komen op het pad van bekering en geloof, steeds meer weten en steeds geschikter worden voor het wonder en voor het zalig worden; maar juist met alles wat je hebt en kunt en bent en weet, te komen tot: hoe moet het nu? Ik kan niets meer bekijken. Zelfs de lust tot lezen viel bij mij weg. Maar, o, wat een wonder: ik kon niet ontkennen dat de Heere goed voor mij was. Soms dacht ik wel eens: waarom moet ik nu in zo'n gezin opgroeien, want het zal mijn oordeel alleen maar verzwaren! Toen zei er direct een stem in mij overheen: `Ja, waarom mag jij nu in zo'n gezin opgroeien, waardoor de Heere zoveel werkzaamheden met jou maakt en waardoor Hij zoveel goedheid en trouw en zorg aan jou besteedt en je zo vaak en lieflijk uitnodigt om tot Hem te komen?' En toen voelde ik dat God zo goed was! Ik raakte steeds meer alle boekjes kwijt en bleef bij de Bijbel staan, want dat was het eenvoudigste.
Hoe is het met u? Overpeins maar veel hoe groot en heerlijk God is. Vraag om inleidende genade om in de wonden van Christus te schuilen. U schreef me onlangs, dat u niet durft te schrijven, dat de Heere u van eeuwigheid heeft bemind. Hoe komt dat? Omdat u denkt dat u eerst een bijzondere gewaarwording nodig hebt. Dat is ook wel mogelijk en zeker ook begeerlijk (zoals ik zelf in dat eerste half jaar op een stille morgen Jeremia 31 vers 3 mocht ontvangen (terwijl ik niet wist dat dit in de Bijbel stond): “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.”) Maar die ervaring is niet de grond van het mogen zeggen: God heeft mij van eeuwigheid bemind. Petrus wijst ons een andere weg in zijn tweede zendbrief, het eerste hoofdstuk het 10de vers: “Daarom broeders (en zuster), benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken”. Dit houdt in, dat ─ hoewel de verkiezing eerst is ─ de roeping eerst staat, omdat wij van onze verkiezing zeker worden uit onze roeping. Dan mag u des te vaster verzekerd zijn, dat God u heel persoonlijk van eeuwigheid heeft liefgehad, wanneer u nu in de tijd het mag bemerken in uw ziel dat God uw God is, dat Christus uw Zaligmaker is en dat Zijn Heilige Geest in uw hart werkt, u troost en tot Christus leidt. O, ontken niet wat God doet, maar vraag tegelijk om bevindelijke toepassing ervan aan uw ziel, opdat u niet per conclusie hoeft te zeggen: Hij heeft mij van eeuwigheid bemind; maar dat u dit ook met gevoel van verwondering en blijdschap zou mogen weten.