Dordtse leerregels Hoofdstuk 2 artikel 5
Auteur: ds. W. Pieters
Het offer van Christus is, zo belijden wij met de Dordtse Leerregels van oneindige kracht en waarde. Daarom kunnen we met hoofdstuk II, artikel 3 volmondig uitbazuinen:
Deze dood van Gods Zoon is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoeg tot verzoening van de zonden van de hele wereld.
Dit hebben we vorige keer gezien. De reden zagen we ook in artikel 4 en nu kijken we verder naar artikel 5:
Voorts is de belofte van het Evangelie, dat een ieder die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderft, maar het eeuwige leven heeft. Deze belofte moet aan alle volken en mensen, tot wie God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid worden verkondigd en voorgesteld, met bevel van bekering en geloof.
We hadden en hebben het over de vraag: voor wie is Christus gestorven? Deze vraag kun je op twee manieren omschrijven: (1) "Wie krijgt deel aan de zaligmakende genade van de gekruisigde Christus?" en (2) "Wie mag in de gekruisigde Christus geloven?" De eerste vraag beantwoorden de Dordtse Leerregels in artikel 8. De tweede vraag wordt min of meer in dit vijfde artikel beantwoord: een ieder. Iedereen mag in Christus geloven. Iedereen mag tot Hem komen. Iedereen mag de Zoon van God kussen (om het met de woorden van Psalm 2 te zeggen). Laten we eens naar die Psalm kijken. De oproep
"kust de Zoon, opdat Hij niet toornt en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden"
wordt daar door God gericht tot de rebellen van het eerste deel van de Psalm. Diezelfde opstandige vijanden krijgen te horen (vers 10 & 11):
"Nu dan, gij koningen, handelt verstandig. Dient de HEERE met vreze, en verheugt u met beving."
En dan volgt direct daarop: Kust de Zoon ... Wat is dat? Volgens de kanttekeningen: Dat is, eert Hem als Mijn eeuwige Zoon, en neemt Hem als uw Koning aan, gelooft in Hem, weest Hem onderdanig. En de belofte is dan dat je niet verloren zult gaan, wanneer je aan Jezus' voeten buigt in diep ontzag, maar dat je het eeuwige leven zult ontvangen - niet later, maar meteen!
Genoeg reden om niet langer te aarzelen of uit te stellen.
Verder lezen we in dit artikel van de Dordtse Leerregels (hoofdstuk 2, paragraaf 5) dat deze bemoedigende belofte niet verzwegen mag worden. Waarheen het Woord van God ook komt, mag deze boodschap worden gebracht: Wie in Christus gelooft, heeft het eeuwige leven. Er zijn wel Christenen die zeggen: omdat wij vanuit onszelf niet in staat zijn om in Christus te geloven, daarom mag je mensen ook niet oproepen of aansporen om dat te doen. Aan de andere kant zijn er die precies het tegenovergestelde beweren: omdat de Bijbel ons aanspoort om in Christus te geloven, kunnen we dat blijkbaar ook. Calvinisten (ook wel Gereformeerden genoemd) geloven dat (a) iedereen in Christus mag en moet geloven, en (b) niemand in Christus kan geloven. Aan de ene kant veronderstelt het "niet kunnen" dus niet het "niet mogen"; aan de andere kant veronderstelt het "moeten en mogen" niet het "kunnen". We moeten en mogen, maar kunnen niet. Wat nu? "Heere, help mij."
In dit vijfde artikel staat ook aan wie deze belofte mag worden verkondigd en waar mensen mogen worden genodigd tot Christus: alle volken en mensen, tot wie God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt. Het Evangelie is al eeuwen geleden naar Nederland gezonden. Terwijl eeuwen en eeuwen lang geen enkele Indiaan er ooit van hoorde. Waarom dit onderscheid? Waren Nederlanders beter, waardiger? Waren Indianen slechter, zondiger? Zeker niet! Maar, hier zien we aan de ene kant onze verantwoordelijkheid, en aan de andere kant Gods soevereiniteit of vrijmacht, Zijn welbehagen. Gods welbehagen wordt in dit artikel beleden. Onze verantwoordelijkheid moeten wij daarbij niet vergeten. En dan denk ik aan de hartverscheurende uitroep die de China-zendeling, Hudson Taylor, eens van een pasbekeerde Chinees hoorde:
Nyi vraagt: "Hoelang weten de mensen in Europa al van het Evangelie?" Als hem wordt verteld dat het al honderden jaren is, roept hij vol verbazing uit: "Wat?! Is het mogelijk dat jullie al honderden jaren kennis hebben van deze blijde tijding en zijn jullie nú pas gekomen om het ons te vertellen? MIJN VADER HEEFT MEER DAN TWINTIG JAREN NAAR DE WAARHEID GEZOCHT, EN HIJ IS GESTORVEN ZONDER HAAR TE HEBBEN GEVONDEN. O, WAAROM ZIJN JULLIE NIET EERDER GEKOMEN?!"
Zou jij het Evangelie willen verbreiden? Onder klasgenoten, straatbewoners, collega's, Moslim-naasten of waar dan ook?